Reislectuur: The Adventures of Augie March van Saul Bellow, The Age of Reason van Harold Nicolson, de Reis naar het einde van de nacht van Céline, samen een kilo overvracht. (Thuis nagewogen, 1300 gram.) Meestal neem ik een dundrukdeel uit de Russische Bibliotheek mee; is voordeliger in de bagage. Nicolson valt tegen. Aardige portretjes van 18e-eeuwers, maar geeft toch geen tijdsbeeld. Gewogen en te zwaar (voor de luchtvracht) bevonden. Céline heb ik nooit voor mijn plezier in het Frans kunnen lezen. In mijn vakantie las ik deze zomer Death on the installment plan in het Engels, nu de Reis in het Nederlands. Beide grandioos. Toch is er een opmerkelijk verschil in de vertaling. In het Engels klonk Céline veel venijniger dan in het Nederlands. Dit komt waarschijnlijk doordat de spreektaal van de Nederlandse vertaling teveel constructies met tussengeworpen voornaamwoordjes bevat: Dat is me wat, daar zit je dan, dat vak van me, dat was 't dan etc. Het zijn wel echte volkstaal-constructies, maar van de gemoedelijke, opoe-achtige soort. Ze zullen wel niet bij Céline horen.
Wat zouden Henry Miller, en eigenlijk ook Saul Bellow, zonder Céline zijn geweest? Vooral Miller is zonder dat ik het ooit vermoed heb, een volslagen leerling van Céline. Bellow en Miller hebben ook, mét Céline en Joyce, de oude dubbelfiguur uit de romantiek in ere hersteld. Bij Bellows Augie March is het diens broer Simon, een jongen die zeer doelbewust door het leven gaat en slaagt, maar onderweg min of meer zijn ziel aan de duivel verkoopt. (Niet de duivel van Hoffmann natuurlijk, maar de duivel van het Amerikaans ‘succes’.) Bij Céline is het Bardamu's vriend Robinson die alle avonturen al vooruit beleeft maar steeds in de val loopt waaraan Bardamu nog net weet te ontkomen. Bardamu en Augie March zijn echte schrijvers' alter ego's, ze blijven toeschouwer, zoekers naar hun eigen identiteit.
In de internationale hotelwereld zeggen namen niets. Niemand verwacht ergens in een Hotel Bristol een eigenaar of manager uit die stad te vinden, noch een Fransman in de Ritz, een Indonesiër in Des Indes, een Pool in Krasnapolski. Ik logeer in Hotel San Marco op Curaçao met Venetiaanse wandschilderingen en glasversiering om me heen. Laten nu de manager en de kok werkelijk uit Venetië komen. Weliswaar via de emigratie-omweg van Venezuela, maar toch: San Marco.
De Antillen zijn het levend voorbeeld van een ontwikkelingsgebied waar de particuliere investeringen en de buitenlandse (Nederlandse) hulp vrijwel geheel op de suprastructuur zijn gericht. Wat heet infrastructuur op Curaçao en Aruba (deze term uit het ontwikkelingsjargon)? Luxe-hotels, havenwerken voor cruise-schepen, winkelwijken voor toeristen, reusachtige geautomatiseerde petroleumraffinaderijen die olie uit het buitenland verwerken en naar het buitenland exporteren. Sedert mijn vorige bezoek zijn er weer enige nieuwe luxehotels annex casino bijgekomen, de juweliersfirma Spritzer en Fuhrman opende weer enige filialen etc. (Er is zoals bekend daarna ook wat afgebrand.) Ze zoeken hun klanten uitsluitend onder de Amerikaanse toeristen en de protsers uit Latijns-Amerika die aan hun hotel per dag van 20 tot 75 dollar kunnen uitgeven, ongeveer evenveel als heel wat Antillianen per maand verdienen, plus 's avonds in het casino nog een paar honderd of duizend dollar kunnen vergokken. Ik zat op het strandje van Hilton Curaçao naast een Venezolaanse familie die luidruchtig met enige Amerikanen besprak hoeveel honderd dollar ze de vorige avond had vergokt. Papa droeg een polshorloge waarvan de gouden armband was bezet met briljanten. Op Curaçao is zestien tot achttien percent van de beroepsbevolking werkloos. En dan verbaast men zich er nog over dat de leiders van het nieuwe Arbeidersbevrijdingsfront dat zoveel succes bij de verkiezingen had, Castro-uniformen dragen.
Paramaribo. Professor K. uit Amsterdam verblijft hier drie maanden met twintig studenten voor een sociologisch onderzoek dat in de kring van de radicale Surinaamse beweging veel verzet ontmoet. De critici zeggen te vrezen dat de resultaten van dit onderzoek in verkeerde handen zullen raken. K. en zijn studenten komen méér te weten over de sociale structuur van Suriname dan iemand ooit geweten heeft.
Wat mij betreft is K.'s aanwezigheid hier uiterst nuttig. Zaterdagmiddag zat ik in een (hét) regeringsgebouw met vier mensen opgesloten in een lift die tussen de 3e en 4e etage was blijven steken. Het was na sluitingsuur. Temperatuur tegen de veertig graden. Ruimte voor beweging nihil. Inktzwarte duisternis. Vizioenen van een heel weekend in deze kooi. Hoe lang zou je bij zo'n temperatuur en in zulke benauwde lucht in leven kunnen blijven? Wanneer zouden er weer mensen in dit verlaten gebouw komen? Maandagochtend vroeg?
Geschreeuw, hulpgeroep, gebonk op de deur, drukken op de alarmknop - buiten heerst serene zaterdagmiddagstilte. Dan na