Hollands Maandblad. Jaargang 1969-1970 (258-277)(1969-1970)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Vijf gedichten Gerrit Komrij Eoos en de cycloop Toen de fanfare op een ochtend aan je deur Voorbijtrok, net toen je wakker werd, dacht je: ‘Kijk, het is goed.’ En er stroomde een keur Van voortreffelijke sappen door je hachje. ‘Nu moet ik wieden,’ voelde je, ‘en zaaien. En poten ook.’ Je nam de beste schoffel Uit het rek, en ging op klompen de fraaie Aanplant op je vensterbank opdoffen. ‘Daarna een frisse neus gehaald,’ maar toen Je buiten was, en voor je deur een jongen Zag, een halve blinde, en stinkend naar schoen- Smeer, zijn je de tranen in de ogen gesprongen. Dodenpark We wandelden des avonds door de tuinen Van het crematorium; achter heg en hazelaar Stond laag de vroege maan; ik at wat kruimels Van mijn vest en jij genoot van een sigaar. Je dacht wellicht aan zeer bezwete negers Op hete plantages in de weer. Ook aan Je gezicht meende ik zoiets af te lezen. Ikzelf keek door de heg naar de maan. We spraken niet: wat viel er ook te zeggen? We dachten maar aan een maan en aan zweet. Oh, nergens heerste er ooit zo'n rust. Slechts Af en toe klonk uit een urn een kreet. [pagina 20] [p. 20] Zang van de gebroken ogen Is niet de kist de voorruste des grafs? Of blijf je werkzaam, maar dan in 't geheim? Turen je ogen dan de zijwanden af, Al zijn het bellen grauw en rottend slijm? 't Laatste is waar, want toen je onlangs Stierf, merkte je dat je ogen braken En terzelfdertijd een minder tweederangs Werk volvoerden: ze keken niet, maar staken Door de dingen heen en wat je zag: ('t Is te verschrikkelijk het mee te delen) - Je zag, behalve de deugd in 't midden, een lach Op de lippen van een springlevende schele. Het stervensuur van een veertigjarige tot zijn verzamelde vrienden: Wacht u voor een natuurlijke dood; het bot Draagt haast zijn starheid over; ik ervaar Een kwalijk gevoel. Mij wacht eenzelfde lot Als de pier, de kemel en de ooijevaar. ‘Je zal de stem des drijvers niet meer horen, Het kwaad zal je niet naken’ - ach wat, besproei Mijn as met tranen, als ik zielsverloren Door Charon naar de schimmen word geroeid. Een zelfde lot als de wurm, de pimpel en de Kneu... Ik ga, maar weet, ik ga in wrok. Immers, waarom moet ik naar onbekende Oevers, met niet één mazel, niet één pok? [pagina 21] [p. 21] Met een nat zeil Je stopt twee anjelieren in je oren, Zet een blikken muts op en gaat, fluitend Van tierelier, het gelaat nog ongeschoren En met twee leren laarzen aan naar buiten. Traag dalen uit het zwerk grote droppels Neer; het is, wat je verwachtte, 'n waterige dag. Snel gaan je anjelieren naar de knoppen, Doch op je lippen klinkt geen klacht. Nee, je zingt zelfs uit al jouw macht. Ook dans je, met een akelig geduld. Een walsje op de stoep, terwijl je lacht Uit een volle borst, met schuimrubber gevuld. Vorige Volgende