maar veel minder begrijpelijk is dat de kerk zich blijft voorbehouden over deze zaken wèl een uitspraak te hebben. De wetenschap krijgt een duidelijke plaats: de mens stamt af van de aapachtigen, althans biologisch gezien; het wordt met enige schroom gesteld. Maar de persoonlijke God blijft de grote historische ingrijper in de geschiedenis van het Joodse volk en de stichter van de Katholieke Kerk. Daarover valt niet te redetwisten.
De starre houding van de kerk met betrekking tot de problemen van huwelijk en opvoeding blijft ook onverkort gehandhaafd. Het gemengde huwelijk krijgt drie volle bladzijden, waarvan de eerste zelfs enige positieve waardering bevat. Een katholiek kan zeer harmonisch samenleven met een niet-katholiek. De huwelijkspartners moeten wel elkaars opvattingen respecteren; een gemengd huwelijk betekent vaak in de wezenlijkste zaken van elkaar afgroeien, zegt de N.K. ‘Toch zijn er situaties voor te stellen waar twee mensen - en vooral Christenen - met liefde en verdraagzaamheid elkaars overtuiging eerbiedigen’, aldus de N.K.
Het blijft een delicate zaak - en daarmee zal iedereen kunnen instemmen. Het gebrek aan verdraagzaamheid van katholieke zijde draagt hiertoe zeker bij, en die onverdraagzaamheid wordt in ere gehouden, ook in de N.K. Immers, na anderhalve bladzijde liefzijn-voor-andersdenkenden-geteem komt de uitspraak: het is onverenigbaar met de boodschap (ik leen hier weer de zoete terminologie van de N.K.) dat kinderen buiten de katholieke gemeenschap worden opgevoed.
Aangezien de katholieke opvoeding van zijn kinderen voor een andersdenkende minstens even krenkend en strijdig met het geweten is als het omgekeerde voor de katholiek, moet men zich afvragen of men het pleidooi voor het respecteren van elkaars opvatting erg serieus moet nemen.
De N.K. treedt ook buiten het terrein van het geloof. Wanneer de sociale stromingen aan de orde komen balanceert men langs de rand van de afgrond der tendentieuze geschiedschrijving. Dr. W. Drees heeft hierop, als altijd vriendelijk, gewezen in een artikel in Het Vrije Volk. In de N.K. wordt Marx namelijk in de schoenen geschoven dat hij tegenstander was van de ‘verzachtende wetten’ ter verkorting van de arbeidsduur in Engeland tot 10 uren per dag. Deze wetten werden in werkelijkheid door Marx positief beoordeeld omdat zij het leed verzachtten. Hij was alleen niet tevreden met het systeem van lapmiddelen, geënt op een volgens hem onaanvaardbare structuur. Men doet hem echter onrecht wanneer men suggereert dat hij de ellende van de massa's wenste om de revolutie te bespoedigen.
Maar over dergelijke kwesties valt te discussiëren, en als de berichten juist zijn mag men in nieuwe drukken van de N.K. een gematigder oordeel over Marx verwachten. Ik heb tot mijn spijt niet de gelegenheid gehad te verifiëren of deze verandering reeds is aangebracht. Wel is het betreurenswaardig dat een dergelijke verschrijving - die toch moet zijn voortgekomen uit de opinie van één der auteurs - in een dergelijk boek mogelijk is.
Ook over geloofspunten kan men discussiëren, tenzij het standpunt van één der partijen bestaat in het afwijzen van de discussie. Wanneer de katholiek voor wat betreft een aantal essentiële geloofskwesties die in het geding zijn blijft vasthouden aan kerkelijke uitspraken in het verleden gedaan, wordt een discussie wel heel erg moeilijk. Datzelfde ervaart men als men kennis neemt van wat moderne katholieke theologen schrijven over de hedendaagse ontwikkelingen in de moderne theologie.
In Het Einde van het Conventionele Christendom bijvoorbeeld van dr. W.H. van de Pol komt de moderne protestantse theologie uitgebreid aan de orde. Men kan er een objectieve beschrijving vinden van de ideeën van Tillich, Bonnhoeffer en Robinson. Maar ook hier komen we bij aandachtig lezen tot de ietwat beklemmende conclusie dat het slechts gaat om kennisname vanaf het hoge voetstuk van iemand die de waarheid in zijn binnenzak heeft. Ook hier weer de God der concilies, en ook hier een oecumene die neerkomt op een hereniging van de gelovigen onder de Paus, een oecumene waarvoor niemand die werkelijk naar oecumene streeft enige belangstelling kan opbrengen.
Daarbij moet men dan nog bedenken dat de N.K. voor Rome nog veel te modern is. Het boek was nog geen jaar op de markt - er waren toen 400.000 exemplaren verkocht - toen er sprake van was vertalingen in het Spaans onder andere. Toen werd de belangstelling van de kerkelijke autoriteiten gewekt. Volgens kranteberichten had men zelfs bezwaar tegen het feit, dat de gelovige die de N.K. las zou gaan twijfelen aan het bestaan van engelen. In totaal telden de roomsen autoriteiten zestig dwalingen waarvan twaalf ernstige.
Wat moet de gewone gelovige hiermee aan? Voor wat betreft de oude primitieve schijnproblemen is hier misschien enige vooruitgang geboekt. Bovendien zal de zelfverzekerdheid waarmee de fundamenten van het katholieke geloof worden geponeerd