strepen op de flank, een ongestreepte grijze. De eerste is een chipmunk, hij leeft in de bomen - al bedelen ze bij tientallen rondom de tenten - en hij heeft geen of weinig omvangrijke wangzakken. De tweede is een ground-squirrel, met geweldige wangzakken. Als die eindelijk vol zijn verdwijnt hij naar een holletje in de grond. De derde heb ik nog maar weinig in actie gezien, maar het is duidelijk een boombewoner.
Nu bevangt mij het aardige vermoeden dat chipmunks in het algemeen de kleine boombewonende gestreepte eekhoorntjes zijn en dat wat H.R.M. gezien heeft een gestreepte grondeekhoorn is. H.R.M. zal mij tegenwerpen dat dergelijke technische zaken toch niets aan het verhaal afdoen, dat is dan ongeveer wat ik tegen zijn bezwaren tegen Wolkers inbracht. H.R.M. verweet mij toen dat ik blijkbaar niet van auto's hield, wat ik schaamteloos beaamde. Zou H.R.M. niet van eekhoorns, chipmunks etc. houden?
Het is niet dat de nationale parken van Amerika niet mooi zijn - ze zijn indrukwekkend mooi, er is weinig in Europa dat daar tegen op kan - maar dat men al dat moois goed toegankelijk heeft willen maken voor de belastingbetaler, die tenslotte met zijn geld deze parken in stand houdt, want daardoor is het vrijwel onmogelijk om stilte te vinden. Hoe mooier de plek, des te meer auto's hoort men af en aan rijden, remmen, starten, mensengeluiden, als hommels om een fraaie bloem.
De zin van natuur - voor mij - is dat ik er alleen ben, dat ik er in kan ontsnappen. De goede wegen, de heldere korte teksten met grote letters, de schema's en foto's uitgestald op de hoogste toppen, zij maken de natuur tot een museumstuk, een fraai ding in menselijke omlijsting, iets wat toegestaan is, waar voor betaald wordt, een dienaar.
Mooi in de bossen van de nationale parken is dat men omgevallen bomen precies zo laat liggen als ze vielen. Dat geeft wel echt de illusie van wildernis. Het is geen luiheid van de parkbeheerders, men verbiedt nadrukkelijk het verzamelen van brandhout voor de kampvuurtjes.
Een paar dagen geleden zagen we een kolibri. Hij maakte hetzelfde gierende geluid dat de geperst papieren vogeltjes maken die je aan stokken in de lucht moet zwieren. We hadden al eerder kolibri's gezien, maar als je dan in het vogelboekje keek kon het weinige dat je gezien had op alle soorten slaan, die maar een geringe variatie vertonen in een rode keel, een wit borstje, bruin of groen op de rug, maar dan nog metalliek spiegelend, zodat het ook beide kan zijn. Deze was onmiskenbaar door het gierende geluid, dat alleen de mannetjes van de broad-tailed hummingbird maken. Hij vloog rond met speciale aandacht - even stil houden in de lucht - voor rode dingen, de dobber van een vishengel, het achterlicht van een auto, een rood truitje van een kleine jongen.
Wat een kwalijke uitvinding, het onzijdig lidwoord, helemaal de gedachte aan onzijdigheid. Alsof water onzijdig is, alsof de water niet veel mooier is (het is een van de aantrekkelijkheden van het Suid-Afrikaans dat er geen onzijdigheid in voorkomt).
We hadden het de eerste reis zo druk met museumbezoek, cocktailparties en verder reizen dat ik geen tijd had om te suffen, om iets te schrijven, behalve veel brieven met heimwee. Als ik later iets probeerde te schrijven over wat ik beleefd had, brak ik telkens na een paar zinnen al af. Behalve een journalistieke vermelding van feitelijke bezigheden lukte het me niet om iets te vangen van een totaal, van de reden waarom Amerika zo aantrekkelijk voor mij is geworden.
Dat de mensen zo aardig zijn voor vreemdelingen (dat zijn ze in weinig door touristen bezochte delen van Spanje en Joegoslavië en Madagascar ook; het zal wel de schaarste aan vreemdelingen zijn die ze interessant houdt), dat de musea zo rijk zijn en zo bijzonder goed ingericht en toegelicht, dat er zo'n directe verbinding is met de geschiedenis (veel meer dan in Europa, dat er zo prat op gaat), dat er zo'n grote variatie is van mensen, natuur (planten, dieren, landschappen). De reden zit waarschijnlijk in het laatste, die grote rijkdom aan verschillen op elk gebied, die in verband staat met het gevoel dat de passerende reiziger krijgt - maar dat ook blijkt te leven in vele Amerikanen, tot in de meest terecht ontevreden neger of Portoricaan - van dat nog alles mogelijk is, dat niet elke ontwikkeling een dood spoor is, dat men kan overstappen als het ene niet bevalt, dat men kan wegtrekken en iets totaal anders beginnen. Het gevoel van vitaliteit dat daardoor in stand wordt gehouden, een opluchting na de toenemende stagnatie in denken en maatschappij van West-Europa, om van de absoluter stilstand in Oost-Europa te zwijgen.
Een grijze notenkraker zeilde weg van de keurige uitkijkpost op de top, waar wij hem gevoerd hadden met kasausjes, langzamer,