Adriaan klom andermaal over een hek en stond in de berm van de baan. Toen de sportwagen voorbijraasde wees niets erop dat zijn moeder hem gezien had, maar de ronde daarna kwam ze aanzienlijk langzamer aanrijden, keek opzij en zwaaide. Ze reed door naar de pits. Daar wenkte ze hem. Adriaan stak de baan over en sprong in het zwarte stoeltje. Zonder een woord gaf ze gas en draaide het circuit op. Hij had alle aandacht nodig om zijn angst te overwinnen. Pas na een vijftal ronden begreep hij dat de op hem afstormende denneboompjes, hekken en bochten geen wisse dood betekenden en kon hij zich enigszins ontspannen.
Hij bekeek haar. Hij verbaasde zich over haar veranderde gezicht. De stiekeme eigenzinnigheid was eruit verdwenen. Kijkend naar de handen die het stuurwiel omklemden, zo hard dat de knokkels scherp uit de rug van haar hand staken, voelde hij de streling van vroeger over zijn nekvel.
Aan het begin van de negende ronde begon ze te praten. Hoe het met hem ging. Waar hij zo lang gebleven was. Stijve, beleefde vragen. Adriaan antwoordde in dezelfde stijl.
Ze minderde vaart en verliet het circuit. Over de boulevard reed ze Zandvoort binnen. Ze stopte voor een duur hotel. Adriaan ging met haar mee. Hij reserveerde een kamer. Zijn moeder ging zich verkleden, Adriaan bestelde vast een maaltijd. Het was warm in de dikbeklede eetzaal, het geluid van de pratende mensen en het strijkje was dik. Vanuit zijn onderlichaam voelde hij een wolk van loomheid opstijgen die, eenmaal door zijn nauwe hals gekropen, zijn gezicht deed gloeien.
Hij merkte zijn moeder pas op toen ze voor hem stond. Ze had een zachtrode jurk aan die met dunne bandjes aan haar schouders hing. Ze leek wat te vol voor de bandjes die diep in haar vel sneden, alsof ze aan zichzelf opgehangen was. Maar haar lange armen, uitlopend in spitse handen, hieven alle zwaarte op ondanks de koepelronde heupen, omdat ze verwezen naar haar benen, ook al gebouwd voor een wezen dat zich van gewicht nauwelijks bewust hoeft te zijn. Adriaan had het gevoel dat hij kunstbenen had toen hij opstond en haar stoel voor haar achteruit schoof. Hij hield zich steviger vast dan nodig was en hij bleef staan terwijl ze al zat. Er was ook iets met zijn ogen die door twee kokers onafgebroken naar de smetteloze huid van schouders en borst keken. Het waren de gaten waardoor hij haar vroeger eens had gadegeslagen toen ze naakt op een bed lag, met een wit kussen onder haar buik, zachtjes deinend, eindeloos en toen hij met
droge mond en bang naar boven gevlucht was, waar hij zichzelf tot kalmte bracht, almaar strelend over het vel van een opgezette marmot.
Onder het eten ontdekte hij enkele witte bloemetjes in haar ingewikkeld kapsel. Hij dacht aan de bloemen die zij op zijn vaders kist had gestrooid, een eerbetoon waaraan hij en zijn broer zich onttrokken hadden. Ook voelde hij de neiging om over de tafel heen zijn hand op de hare te leggen omdat het gevoel van hoop herleefde. Over de mogelijkheid dat ze bevrijd zou zijn, dat met zijn vader allerlei eisen verdwenen en dat ze misschien zou veranderen zodat hij geen hekel aan haar hoefde te hebben.
Hadden ze een gesprek gevoerd? Vast wel, maar waarover wist hij niet meer. Veel beter herinnerde hij zich de ober die glad en buigend als een vangrail tussen hen in stond, telkens wanneer hij schalen en borden kwam verwisselen. Hij zag de glimlach waarmee ze geamuseerd, nee niet geamuseerd, de witte handen hun werk zag doen en hoe hij door haar verkleefdheid aan dat tafereel zelf beter keek en ontdekte dat schalen lichaampjes waren die onder het verdriet van het afkoelen gestreeld werden door handen die daar speciaal voor waren ontworpen.
Het had niks met meeuwen te maken. De vogel had het einde van zijn overpeinzingen niet afgewacht en tenslotte toch maar het luchtruim gekozen. Adriaan miste hem wel. Het was niet gering dat zo'n dier je voor tenminste tien minuten had vertrouwd of er althans de tijd voor had genomen om te vluchten.
Hij verliet het kerkhof. Op de stoep, op weg naar het centrum van het provincie-