Hollands Maandblad. Jaargang 10 (246-257)
(1968-1969)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||
De goochelaars
| ||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||
zich in de ogen van de goegemeente te verheffen? De wetenschap van onze tijd verricht wonderen, waarom dan niet een moderne Alladin gezocht, die bereid is om tegen een redelijke prijs de mogelijkheid te scheppen deze wonderen te tonen. Inderdaad is het voldoende om bij de drogist een paar pond zout te halen, dit in water op te lossen, over de potten te gieten, daarin de zaden te stoppen en de goocheltruc is klaar. Maar zij die zo redeneren, vergeten dat deze goocheltrucjes de vruchten zijn van het talent en de arbeid van generaties geleerden en dat er zelfs, om ze met succes te kunnen nabootsen, behalve zout, ook nog kunde, kennis en nauwgezette arbeid nodig is; allemaal produkten die men zelfs voor geld niet bij de drogist kan halen.’ (blz. 14.) De heer Timirazjef gebruikt in zijn brochure geen enkele maal het woord ‘kwakzalver’, maar zoals u ziet beschuldigt hij de geleerde directie in werkelijkheid van kwakzalverij. In de laboratoria van de tuin zitten oude tovenaars, voor wie het voordelig is om geen achting te hebben voor de wetenschap, maar om het publiek beet te nemen. Gaat de heer Timirazjef echter niet wat te ver? Zou het niet eenvoudiger zijn, dachten wij, toen we zijn brochure hadden gelezen, om de misgreep van de directie te verklaren niet door dit boerenbedrog te noemen, maar door de neiging van de Russische mens in het algemeen om zich niet bij zijn eigen werk te houden? In Rusland is het geen zeldzaamheid, dat een banketbakker laarzen maakt en dat de schoenmaker koeken bakt, anders zou Krilof zijn fabel niet hebben geschreven. Bij ons is het immers wel meer voorgekomen, dat in onderwijskringen artsen en gewezen procureurs de leiding hadden, dat natuurkundigen voorzitter waren van districtsrechtbanken en dat botanici aan de universiteit literatuur doceerden. Wij dachten zo: als zoölogen de plank hadden misgeslagen op het gebied van de botanie, is dat dan zo erg? Hun bewonderaars kunnen zich troosten met de zoölogie... En wij gaan om ons te troosten ook een uitstapje maken op het terrein van de zoölogie... Maar ach, wat een toestand! Allereerst stuiten we hier op een vreemde houding van het Moskouse publiek ten opzichte van zijn geleerde tuin. Het noemt deze niet anders dan ‘het dierenkerkhof’. Het stinkt er, de dieren hebben voortdurend honger, de directie verkoopt haar wolven aan wolvenbanenGa naar voetnoot1), 's winters is het er te koud en op zomeravonden schettert er muziek, knalt er vuurwerk, maken dronken kerels er lawaai en storen zij de dieren in hun slaap die nog niet van honger zijn gekrepeerd... - Waarom is dit zo? - vragen we aan de directie; welk verband bestaat er tussen de wolvenbanen en de wetenschap, of tussen het vuurwerk en mijnheer Bogdanof zelf? In haar antwoord verklaart de directie nadrukkelijk dat de armzalige toestand van de tuin, het erbarmelijke en willekeurige bestand van de dieren, de armzaligheid en onzindelijkheid van hun verblijven één kant van de zaak vormen, en de ‘wetenschappelijke’ en ‘geleerde’ activiteit van de aan het hoofd van de tuin staande staf van zoölogen, de andere kant. Al kan die eerstgenoemde kant de kritiek dan niet doorstaan ‘vanwege onvoldoende belangstelling van het publiek voor de zaak van de zoölogie’, zoals de zoölogen zeggen op de jaarlijkse vergaderingen van hun vereniging, de laatstgenoemde kant schrijdt steeds onvermoeibaar voort. Prachtig, waarin - vragen wij - bestaat de feitelijke wetenschappelijke aktiviteit van de tuin? Men antwoordt ons: deze bestaat ten eerste in het oplossen van de problemen der vergelijkende anatomie en morphologie, tot welk doel tuinen die over voldoende middelen beschikken hun laboratoria organiseren; ten tweede in de voortdurende biologische observaties der dieren, waartoe dagelijks aantekeningen worden gemaakt in het dagboek van de tuin, en het daarin verzamelde materiaal wordt van tijd tot tijd bewerkt en gepubliceerd; ten derde tenslotte in het houden van tentoonstellingen, die ten doel hebben het publiek op aanschouwelijke wijze bekend te maken met de successen op het gebied van veeteelt, pluimveeteelt, alsmede met de uitheemse fauna en flora. Schitterend, laten we nu in de tuin het laboratorium eens gaan opzoeken. Aangezien het is bedoeld voor ‘streng wetenschappelijk onderzoek volgens streng wetenschappelijke methoden’ zoeken wij natuurlijk allereerst naar een goed gebouw, dat voldoende ruimte biedt om in overeenstemming te zijn met de omvang en gecompliceerdheid der te volbrengen taken en waarin zich de onontbeerlijke speciale apparatuur bevindt; vervolgens zoeken we natuurlijk een staf van speciaal opgeleide personen, een goed georganiseerde bibliotheek met handboeken en tenslotte de nodige instrumenten. Slechts wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan heeft een laboratorium van een dierentuin recht op zijn benaming. Precies zó staan de directies van buitenlandse dieren- | ||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||
tuinen tegenover deze aangelegenheid. Zij zien óf wel van de gehele onderneming af, wanneer deze niet binnen het bereik van hun financiële middelen ligt, en als de gelegenheid zich voordoet staan zij het in aanmerking komende materiaal eenvoudig af aan een passende instelling, zoals bijvoorbeeld de Hamburgse dierentuin dit doet aan het Hamburgse museum, óf wel zij beschikken zelf over zulke eersteklas instellingen, zoals bijvoorbeeld het vergelijkend-anatomisch museum van de ‘Jardin des Plantes’ te Parijs. Maar wij lopen tevergeefs door de tuin op zoek naar een laboratorium. Men vertelt ons, dat het ‘tijdelijk’ is gesloten. Wanneer de kip op is, dan eten we alleen de soep; als er geen laboratorium is, laten ze ons dan maar de geschiedenis ervan vertellen. En men vertelt ons, dat de opening ervan gepaard ging met een grote plechtigheid, dat vele openbare vergaderingen eraan voorafgingen dat er briljante redevoeringen zijn gehouden, ellenlange publicaties zijn gedrukt, enz. enz. Op de dag van de opening werd er gebeden, gedineerd, getoast, bedankt, er werden telegrammen ontvangen en er werd champagne gedronken... De muziek speelde, de vlag wapperde... In de zoete halfsluimer na de champagne zweefden reeds voor de geesten de roem, het lidmaatschap van de Akademie, het Legioen van Eer en alle Adelaars, Leopolden, Stephanussen, Lazarussen enz.Ga naar voetnoot2) De toekomstige academici en ridders stelden uit hun midden een ‘gevolmachtigde commissie’ samen en deze commissie werkte een programma uit, volgens hetwelk de activiteiten van het laboratorium van de dierentuin als volgt werden samengevat: 1) het verrichten van sectie op de gestorven dieren, die geprepareerd worden voor het zoölogisch museum van de Moskouse universiteit; 2) het bereiden van materiaal voor microscopisch onderzoek en het vervaardigen van microscopische preparaten, voornamelijk van de parasieten welke worden aangetroffen in de in de tuin gestorven dieren; 3) het determineren van dieren die in de dierentuin of rechtstreeks in het laboratorium aankomen; 4) het bouwen van terraria en aquaria, zowel voor de dierentuin uit een oogpunt van popularisatie, als ook uit wetenschappelijk oogpunt ten dienste van het zoölogisch museum van de universiteit en van de publicaties van de Vereniging van Natuuronderzoekers; 5) het houden van excursies om de dieren te verkrijgen, die noodzakelijk en gewenst zijn voor de terraria en aquaria en om waarnemingen te verrichten ten dienste van de te schrijven verslagen voor de Vereniging van Natuuronderzoekers en voor de liefhebbers van natuurstudie; 6) het organiseren en opbouwen van een bibliotheek uit gespecialiseerde werken, noodzakelijk voor de wetenschappelijk-praktische activiteiten in tuin en laboratorium. Wat betekent ‘het verrichten van waarnemingen voor de samenstelling van verslagen’? Maar laten we de onschuldige merkwaardigheden van dit programma er | ||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||
buiten laten en eens vragen wat de directie zich nu feitelijk heeft voorgesteld bij de opening van het laboratorium en waarover zij de beschikking had ter vervulling van haar talrijke, in het programma opgesomde, taken. Waarin bestaan de vruchten van haar werkzaamheden? En wie heeft het ‘tijdelijk’ gesloten en waarom? Men vertelt ons, dat wij het antwoord hierop kunnen vinden in het eerste (terloops zij opgemerkt: het enige) deel der ‘Wetenschappelijke Verhandelingen van de Vereniging...’, uitgegeven onder redactie van prof. Bogdanof. Met veel moeite kunnen we ons het zeer dikke, uitvoerige eerste deel verschaffen, alweer met veel moeite lezen we het door en komen aan de weet, dat het laboratorium in het begin van 1878 werd opgericht en eind 1884 ‘tijdelijk’ werd gesloten. Het eerste verslag over het laboratorium bestrijkt een tijdsbestek van in het geheel slechts 3 maanden: juni, juli en augustus 1878. In die maanden werden 16 zoogdieren en 199 vogels in het laboratorium ontvangen. Er werd sectie verricht op 15 zoogdieren en op 76 vogels (deel 1, pag. 121 en 122). De omstandigheid dat op minder dan de helft der vogels sectie werd verricht, wordt in het verslag als volgt verklaard: ‘De secties en het vervaardigen der preparaten berustte in hoofdzaak bij één persoon, die klaarblijkelijk in de loop van deze 90 dagen fysiek niet in staat was al het binnen gekomen materiaal te sorteren, en genoodzaakt was het belangrijkste eruit te kiezen’ (pag. 122). Verder blijkt, dat ‘de programmapunten t.a.v. sectie der zoogdieren nog te lijden hebben van een zeer gebrekkige uitvoering, hetgeen ten dele voortkomt uit een opeenhoping van een groot aantal werkzaamheden in het laboratorium bij een kleine personeelsbezetting, ten dele uit de onervarenheid der laboranten en de nieuwigheid van dit werk, alsmede uit het feit dat in het “dagboek” nog niet stond vermeld waaraan het laboratorium behoefte had.’ (pag. 123.) Het laboratorium was dus, volgens zijn eigen, in druk verschenen verslag, geopend, over zijn aktiviteiten had men reeds een voorstelling en er werden mededelingen over gepubliceerd, maar ondertussen had het een onvoldoende personeelsbezetting, geen boeken, geen middelen, geen instrumenten en zelfs was er geen opgave in het ‘dagboek’ aangaande de vereiste benodigheden. Er was slechts een aangename herinnering aan de plechtige opening en een programma, dat niet werd uitgevoerd. Het verslag over 1879 beslaat enkele bladzijden, die werden voorgelezen op de jaarlijkse zitting van de vereniging en die toen in de dagbladen werden gepubliceerd. Het begint met te wijzen op de tekortkomingen der Verslagen van de Europese Dierentuinen, waarin een uiterst beknopt résumé wordt gegeven zonder één enkele mededeling over de dagelijkse gang van zaken. ‘Meer dan eens - meldt het verslag met zelfingenomenheid - zijn ons hieromtrent feiten ter ore gekomen, zoals b.v.: het aantal administratieve medewerkers is te klein; zij hebben geen tijd om het uitgebreide materiaal, dat zich ieder jaar ophoopt, te verwerken en er wordt slechts zoveel mogelijk op alcohol gezet...’ Men zou kunnen denken dat het ons, nieuwelingen voor wat betreft iedere vorm van wetenschappelijk werk, zou passen bescheiden de ogen neer te slaan, de aanwijzingen van ervaren mensen op te volgen en ons in geen geval wat te verbeelden. Maar de auteur van het verslag beziet de zaak anders en maakt publiekelijk bekend, dat hij niet tevreden is over de gang van zaken in het buitenland. Goed, laat de zaak in het buitenland slecht behartigd worden, maar wat hebt u eigenlijk gedaan, als ik vragen mag? U, in uw Moskouse laboratorium, hebt absoluut niets gedaan, zelfs niet voor de collectie van materiaal op alcohol. Dat is ook te begrijpen: in het tweede jaar van het bestaan van het laboratorium was er wéér slechts één student-laborant, onvoldoende ingewerkt en bezet door zijn colleges, die letterlijk met hand en tand moest werken, aangezien er geen instrumenten waren en ook geen boeken. Van het totale aantal dieren dat in de loop van het jaar bij het laboratorium werd afgeleverd, werden 23 zoogdieren en 109 vogels niet bewerkt. Het verslag verklaart dit aldus: ‘In april en mei was er een groot tekort aan werkkrachten, daar de mensen die bij de laboratoriumstaf waren ingedeeld, en ook zij die hadden kunnen assisteren, met andere werkzaamheden werden belast; in juni en juli was er tengevolge van de beperkte financiële middelen een tekort aan alcohol; in augustus had deze omstandigheid zich zelfs dermate toegespitst, dat enkele waardevolle dieren niet konden... enz.’ En wat verder is er weer sprake van het aanzienlijke tekort aan middelen, boeken en instrumenten..., steeds weer hetzelfde liedje. Het verslag van 1880 is kort. Over het wanbeheer der buitenlandse dierentuinen wordt al niet meer gerept. Het verslag behelst in feite, dat volgens mededeling van de secretaris op de jaarvergadering van de vereniging het laboratorium zich in het algemeen heeft beziggehouden met het verzamelen van dierlijke organen en met het constateren van de doodsoorzaak van enige overleden | ||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||
dieren. Op 7 zoogdieren en 108 vogels werd geen sectie verricht. In 1881 werd op 2/3 der gestorven dieren geen sectie verricht en opnieuw volgt het oude liedje over personeelsgebrek. Daarna, in de volgende jaren, stijgt het aantal dieren waarop geen sectie werd verricht, van 2/3 tot 3/4 en 9/10; tenslotte wordt er in 1883 en 1884 slechts sectie verricht in zeldzame gevallen (in het geheel 2 of 3 keer per jaar), maar wat de activiteiten van het laboratorium betreft worden de verslagen toch veel mooier: er wordt namelijk niet meer gesproken over het laboratorium op de jaarlijkse zittingen van de vereniging. Wat de laboratoriumruimte betreft, die zag er volgens ooggetuigen in 1885 uit als een huishouden van Jan Steen. Het was een opslagplaats van alle mogelijke rommel: stukken hout, potjes en pannetjes met water, oude, kapotte kooien, gebroken aquaria en terraria; overal tussen die rommel lagen in kistjes of eenvoudig in hoopjes op de grond de beenderen van verschillende dieren, gebroken vaatwerk, oude overschoenen, gescheurde publicaties en op twee planken in een hoek stonden stoffige bakjes met alcoholpreparaten, die aan het bederven waren aangezien de alcohol verdampt was... Deze beenderen en die bedorven preparaten vormden samen met de oude overschoenen en het gebroken vaatwerk feitelijk het gehele resultaat der wetenschappelijke activiteiten van het laboratorium. Wij zeggen: het gehele resultaat, omdat gedurende zijn zevenjarig bestaan het laboratorium niet alleen geen enkele wetenschappelijke publicatie had uitgegeven, maar zelfs geen enkele notitie, als we tenminste de mededelingen niet meerekenen over de niet geslaagde experimenten om een hond met ringworm te besmetten. Het is duidelijk dat het nieuw geopende botanische proefstation, waarover de heer Timirazjef zich terecht zo opwindt, een bloedeigen dochter is van het zoölogisch laboratorium en dat deze beide instellingen goed beschouwd slechts in naam van elkaar verschillen. In wezen zijn ze beide voorbeelden van een treurige minachting voor de wetenschap en voor het publiek. Evenmin als aan het huidige proefstation was er behoefte aan het laboratorium, noch bij de medewerkers, noch bij het publiek. Bij de oprichting hebben tenslotte dezelfde motieven een rol gespeeld als bij die van het botanische proefstation. De aanwezigheid van een laboratorium bij een dierentuin is toch ongetwijfeld een bewijs voor de schitterende gang van zaken en het getuigt tegelijkertijd voor de wetenschappelijke richting waarin de leiding haar activiteiten weet te stuwen. Als dat zo is, wel, waarom zou men dan geen laboratorium oprichten? Het is waar dat de inrichting van een laboratorium, dat tegen zijn wetenschappelijke opgaven is opgewassen, kostbaar is en niet eenvoudig; het vereist kapitaal, ervaring en een stipte eerlijkheid ten opzichte van zijn taak. Maar de eisen die de publiciteit stelt zijn immers veel eenvoudiger; daarvoor is geen geld nodig, noch kennis, noch arbeid, maar alleen een feestelijk openingsdiner met muziek, toespraken, verwijten aan het publiek om zijn onverschilligheid tegenover de zoölogie, en de zaak is voor elkaar. Laten we nu terugkeren tot een andere activiteit van de dierentuin, tot zijn ‘dagboek’. Zoals bekend, houden vele dierentuinen in Europa dagboeken bij; deze zijn ongetwijfeld nuttig en de opstelling ervan is aan vaste regels gebonden, ten eerste moeten de feiten er systematisch en in een ononderbroken volgorde in worden opgetekend, zo mogelijk als afgerond geheel, ten tweede dienen de in het dagboek opgetekende feiten en waarnemingen een bepaald doel te hebben en van betekenis te zijn voor de wetenschappelijke of administratieve belangen van de tuin. Welke feiten en waarnemingen kregen er nu een plaats in het dagboek van onze zoölogische tuin? Laten we het eerste deel eens doorbladeren, waarop ‘dagboek’ gedrukt staat en we lezen het volgende: Feiten:
Dat is toch wetenschappelijk, niet waar? Een heer met lange getailleerde jas, een kadet en een bezoeker met dame plaagden de dieren en de conclusie hiervan is: plaagt geen dieren, want daarmee plaagt u slechts de geleerden en die geleerden schrijven onzin. Maar leest u verder: Januari 1879. Er werden dieren onrustig gemaakt: twee mannen grepen een eland bij zijn horens vast en probeerden daaraan te blijven hangen; het ‘drietal’ maakte veel lawaai. | ||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||
En dat is alles. Waardoor werd de olifant ziek? Wat waren de symptomen van zijn ziekte? Waarmee werd hij behandeld? Daarover geen woord, maar wel lezen we over ‘een gezelschap, dat een hevig schandaal veroorzaakte aan de kassa’, en over een ander gezelschap, dat begon te schelden en zei: ‘Wat stom, dat je hier geen bagage in bewaring kunt geven en dat er geen vrijkaartjes worden verstrekt’, daarover worden we hoogst uitvoerig ingelicht. Het is duidelijk, dat een ruziemakend gezelschap de Moskouse zoölogen veel meer belang inboezemt dan het hoesten van een eenhoevig dier of de ziekte van een olifant. Op de 27e stierf de Aziatische wilde ezel. Wat mankeerde hij? Waarmee werd hij behandeld? Dat wordt niet gezegd. Op 26 november werd een yak ziek. Op de 27e is hij gestorven. Aan welke ziekte leed hij? Waarmee werd hij behandeld? Geen antwoord. Heeft hij misschien horenstoten uitgewisseld met de heer in beverpels? Er zal ongetwijfeld wel een antwoord zijn, maar we zullen het dagboek verder met rust laten en er geen citaten meer uit vermelden. We zullen het overgrote deel overlaten voor de medewerkers van Strekosa (De libel, satirisch tijdschrift). Rest ons nog de vraag: hoe kan het in druk verschijnen van dergelijke zwakzinnige ‘dagboeken’ gerechtvaardigd worden? Wat is hun doel? Het bijzondere van een dagboek is ongetwijfeld een teken van orde en van geregelde waarnemingen. Ze houden dus een dagboek bij, opdat men denkt en zegt, dat er bij hen orde heerst en dat er waarnemingen worden gedaan, temeer daar toch niemand het dagboek leest. Ze geloofden in een laboratorium zonder er naar om te kijken, en ze geloven ook in een dagboek zonder dat het gelezen wordt. | ||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||
Opmerkingen bij De GoochelaarsDe eerste druk verscheen in het dagblad Nowoje Wremja (De Nieuwe Tijd), 1891, No. 5608 van 9 oktober. Het was ondertekend: Z. of C. Het artikel werd door Tsjechof geschreven met medewerking van de zoöloog W.A. Wagner. Aanleiding tot het artikel was een brochure van K.A. Timirazjef, getiteld: ‘Een parodie van de wetenschap’, waarin de auteur met de ontmaskering voor de dag komt van de beunhazerij van enkele ‘brasseurs d'affaires’ van de Moskouse dierentuin, die terwille van de publiciteit een botanisch en phytobiologisch station hadden opgericht. Goed ingelicht door Wagner over een analoge antiwetenschappelijke aanpak in het zoölogisch laboratorium, bezocht Tsjechof de dierentuin en overtuigde zich er persoonlijk van. In zijn brief van 28 augustus 1891 aan Soeworin schreef hij: ‘... stuur ik u het nieuwtje van de dag, een brochure van onze Moskouse professor Timirazjef, die heel wat stof heeft doen opwaaien. De zaak is, dat wij in Moskou en feitelijk in geheel Rusland een professor rijk zijn, een zoöloog en een zeer gewichtige excellentie, die letterlijk in alles de hand heeft, vanaf de zoölogie tot en met de Russische pers. Dit personage speelt het klaar om alles wat hij maar wil, ongestraft te doen. En nu is Timirazjef ten strijde getrokken. Hij heeft zijn artikel als brochure uitgegeven en niet in een dagblad, omdat, ik herhaal het, alle dagbladen in handen zijn van Bogdanov. Als bijlage stuur ik mijn artikeltje. Timirazjef voert oorlog tegen de beunhazerij in de botanie en ik wil beweren, dat het in de zoölogie niet beter is gesteld. Ik onderteken met de letter Z. en niet met mijn eigen naam, omdat de auteur onbekend moet blijven, want het is Bogdanof bekend dat Wagner bij mij inwoont, en Wagner moet zijn doctoraal proefschrift nog verdedigen enz. - en door mijn “schuld” zouden ze zonder enige verklaring de dissertatie van Wagner weer kunnen intrekken...’ Op 13 oktober schreef Tsjechof hem weer: ‘De goochelaars’ is gepubliceerd! Prachtig, maar zegt u vooral aan niemand wie de auteur is.’ Het artikel ‘De goochelaars’ werd herdrukt in 1914 in de literaire bundel Slowo (Het woord), boek 2, dat M.P. Tsjechof (zuster van de schrijver) aan professor Timirazjef zond en in antwoord hierop schreef deze haar: ‘Ik ben u zeer dankbaar voor de toezending van het voor mij hoogst belangrijke artikel van uw onvergetelijke broer. Jarenlang was dit artikel voor mij een raadsel, totdat Anton Pavlowitch mij persoonlijk de oplossing gaf, toen wij elkaar ontmoetten op de redactie van Roesskoje Misl (De Russische Idee). Maar zelfs na zijn dood dacht ik niet het recht te hebben de ware identiteit van de schrijver aan wie dan ook bekend te maken, aangezien ons gesprek zonder getuigen werd gevoerd. Nu is het zegel der geheimhouding van deze affaire afgenomen en binnenkort zal ik er tot in details en in druk over vertellen... Terloops vertel ik u slechts, dat het laatste resultaat van de activi- | ||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||
teit van prof. Bogdanof mijn ontslag van de Petrof Akademie was, en ook dat heeft men verdoezeld.’
Beknopte biografie van K.A. (Klement Arkadewitsch) Timirazjef, 1843-1920.
Groot Russisch natuuronderzoeker-Darwinist, grondlegger van de Russische school voor plantenphysiologie, lid-correspondent van de Petersburgse Akademie van Wetenschappen. Professor aan de Petersburgse landbouw- en bosbouwhogeschool (thans: Moskouse landbouwhogeschool ‘K.A. Timirazjef’) en aan de Moskouse universiteit. Uit protest tegen de reactionaire activiteiten van de minister van onderwijs L. Casso verliet hij in 1911 de universiteit. Zijn laatste tien levensjaren heeft hij naast wetenschappelijke publikaties ook literaire werken gepubliceerd. De wetenschappelijke werken van T. zijn gewijd aan de voedselopname van planten uit de lucht, het proces van de fotosynthese. De ontdekking van T. van de strenge wetmatigheden der fotosynthese was een geweldige bijdrage tot het bewijsmateriaal voor de bestudering van de eenheid en de relaties tussen de levende en nietlevende materie in het kringloopproces van stof en energie in de natuur.
Beknopte biografie van A.P. (Anatoli Petrovitch) Bogdanof, 1834-1896.
Russisch anthropoloog en zoöloog, de grondlegger van de anthropologie in Rusland, groot wetenschappelijk-maatschappelijk werker, met wiens naam de ontwikkeling der eerste anthropologische instellingen en de brede popularisatie der wetenschappelijke kennis verbonden is. Op initiatief van B. werd de Vereniging van Liefhebbers der Natuurwetenschappen, Anthropologie en Ethnografie (1864) opgericht en de Vereniging van Planten- en Dierentuinen; hij organiseerde ethnografische (1867), polytechnische (1872) en anthropologische (1879) tentoonstellingen en ook legde hij de grondslagen voor een polytechnisch en een anthropologisch museum in Moskou. B. was directeur van het zoölogisch museum van de Moskouse universiteit en heeft veel gedaan voor de ontwikkeling daarvan. Uit de school van B. zijn grote Russische zoölogen en anthropologen voortgekomen (D.N. Anutschin, W.M. Schimkewitch, N.J. Zograf, M.A. Mensbir, N.M. Koelagin, e.a.). B. heeft een reeks belangrijke publikaties op zoölogisch gebied nagelaten (‘De kleur der vogelveren’, 1858, ‘De medicinale zoölogie’, T. 1-2, 1883-88, e.a.) en vooral op het gebied van de anthropologie; zijn laatste werken zijn voornamelijk gewijd aan de craniologie van de oude bewoners van Rusland (‘Feitenmateriaal voor de anthropologie van de Koergan-periode in het Moskouse Gouvernement’, 1867; ‘Over de graven uit de Scythen/Sarmathen-tijdperken in het Poltavische Gouvernement en over de craniologie der Scythen’, 1880; ‘Metingen met betrekking tot de anthropologie’, 1879; ‘Schedel en beenderen van de mens uit het stenen tijdperk’, 1881; e.a.). De werken van B. waren op dit gebied de eerste onderzoekingen in Rusland. B. richtte daarin zijn denken achtereenvolgens op het principiële verschil tussen de eenheden van de rassensystematiek en de ethnische categorieën, op de verschillen tussen de begrippen ras en volk, ras en (volks)stam. In zijn lezing ‘Over de opgaven van de craniologie’ (1868) kwam B. tot de conclusie, dat ‘verwantschap der stammen qua taal, levenswijze en gewoonten nog geen verwantschap qua oorsprong is’. In een aantal werken werkt B. de these uit, dat één en hetzelfde rastype zijn oorsprong kan hebben in een samenstel van verschillende ethnische groepen en dat de vorming van iedere groep afzonderlijk de oorsprong kan zijn voor een basis van verschillende rassen. B. sprak zijn kritiek uit over de reactionaire theorie van racisme en polygenese. Hij heeft zich bijzonder verdienstelijk gemaakt op het gebied van de studie der geschiedenis van de vaderlandse biologie (‘K.F. Roulié en zijn voorlopers aan de faculteit der zoölogie van de Moskouse Universiteit. Bibliografische Verhandelingen’, 1885; ‘Feitenmateriaal voor de geschiedenis der wetenschappelijke en toegepaste activiteit in Rusland ten aanzien van de zoölogie en aanverwante takken van wetenschap, voornamelijk tijdens de laatste vijfendertig jaar, 1850-1888’, vier delen, 1888-'92). In totaal heeft B. ca. veertig werken geschreven over de anthropologie en ca. dertig over de zoölogieGa naar voetnoot4). | ||||||||||||||||||
Literatuur:
|
|