| |
| |
| |
Propertius: liefdesgedichten in grote stijl
Vertaald door J.P. Guépin
I, 11
Wel, Cynthia, nu j' in de badplaats Baiae bent,
om 't Herculeisch strand, zijn boulevard bekend,
bewonderend de zee bij het beroemd Miseni
die zich nu met het rijk van Thesprotus verenigt,
komt nog eens bij je op, des nachts, de zorg om mij,
is in de uithoek van je hart een plaatsje vrij?
Of heeft soms een rivaal, in veinzerij bedreven
jou, Cynthia, uit mijn liefdesgedicht verdreven?
Ik wou je liever in een boot met kleine riem
op het Lucrinisch meer rustig gezeten zien,
of dat de matte golf van het Teuthraanse water
zich in de schoolslag door je hand zou klieven laten,
dan dat je weelderig op 't stille strand neerligt
en voor de vleierij van iemand anders zwicht.
Het komt geregeld voor dat een zelfstandig meisje
haar eed van trouw vergeet op een vakantiereisje.
Niet dat 'k je niet vertrouw, je bent beproefd geweest,
maar voor de liefde wordt daar nu eenmaal gevreesd.
Vergeef me, wil je, dus wanneer je in mijn brieven
vindt dingen die - de schuld is jaloezie - je grieven.
Zelfs voor mijn moeder is mijn zorg niet zo geaard
en zonder jou is mij het leven niets meer waard.
Jij bent voor mij alleen een huis, je bent mijn ouders,
jij bent mijn vrolijkheid, nooit vind ik iets vertrouwders.
Wanneer ik vrienden tref, ben ik bedroefd of blij,
wat ik ook ben, ik zeg: ‘de oorzaak, dat is zij’.
Alleen, ik vraag, wil het ontuchtig Baiae mijden,
zovelen zullen door die stranden moeten scheiden.
Voor jou is dat strand één grote verliedering,
Baiae verdwijn, je bent liefdes belediging.
| |
I, 15
Vaak ben ik bang voor je, je gril bezorgt me pijnen,
maar, Cynthia, ik had zo'n ontrouw nooit verwacht.
Kijk toch naar mij hoe ziek ik hier lig weg te kwijnen
en jij komt veel te laat terwijl ik angstig smacht.
Je durft je haar, gister verward, opnieuw te kappen,
in lange treuzeling tuur je naar je gelaat,
om zo je boezem met juwelen op te knappen
als een die op haar mooist naar 'n nieuwe minnaar gaat.
Zo was Calypso niet; haar vriend was weggevaren,
ze weende toen ontroerd bij het verlaten nat,
| |
| |
zij zat dag in dag uit met ongekamde haren
bedroefd terneer omdat Odysseus haar vergat.
Al wist ze dat ze hem hierna niet meer zou vinden,
ze treurde denkend aan hun lange vrolijkheid.
En toen Aeson's zoon geroofd was door de winden,
toen stond Hypsipyle alleen in eenzaamheid,
Hypsipyle heeft steeds geweigerd nieuwe banden,
toen z' eenmaal voor haar gast in liefde was verteerd.
Evadne liet zich met haar echtgenoot verbranden,
haar echtelijke trouw door Argos wordt geëerd.
Alphesiboea brak alle familiekeetnen
uit liefde voor haar man heeft zij haar broer verdoemd.
Geen van die vrouwen kon jouw instelling verheetten,
je wilt geen voorbeeld zijn door mijn gedicht beroemd -
Houd op nu, Cynthia, op meineed te vertrouwen,
prikkel een godheid niet die nú je niet herkent.
Je durft teveel! eens zal mijn ziekte je berouwen
wanneer je daardoor zelf in erger toestand bent!
Veeleer zal de rivier van zee naar oorsprong vloeien,
het jaar breng' omgekeerd getij na jaargetij
dan dat de zorg om jou mijn liefde zal verkoelen,
wees wat je wilt, alleen, je blijft altijd van mij.
Zorg dat niet waardeloos die blik wordt van je ogen,
ik heb door hen te vaak je ontrouw niet geloofd,
bij j'ogen zwoer je dat, wanneer je had gelogen
ze rollen mochten in je handen uit je hoofd.
En tot de grote zon heb je ze opgeheven,
hoe komt het dat je niet van al die ontucht rilt,
waar is dan plots de kleur op je gezicht gebleven,
waarom valt uit je oog een traan die je niet wilt?
Hierdoor ga ik teloor, hierdoor zal ik u manen:
‘gij minnaars mij gelijk, geloof niet in rouwentranen!’
| |
II, 15
Gelukkig ben ik! o die nacht was stralend! Bed
dat door ons tweeërlei genot gebenedijd was!
Hoe zoetjes spraken wij toen wij nog lagen met
de lamp, en zonder licht, hoe fel toen onze strijd was!
Want nu eens vocht zij met haar tepels onbedekt
en dan weer was haar borst beveiligd door een sluier.
Zij was het die mijn oog door slaap vermoeid gewekt
heeft met haar mond en zei: ‘Wat lig je daar toch, luierd!’
Hoe vaak heeft niet een kus op onze lip verwijld,
hoe wij 't omhelzen steeds te variëren wisten!
Niet blind en op de tast komt Venus toegeijld,
in liefdeszaken zijn de ogen goede gidsen.
Van Paris zegt men dat zijn ongeluk begon
toen hij zijn gastvrouw zag, naakt uit het bed ontstegen.
De zuster van de Zon zag naakt Endymion:
de kuise maangodin heeft naakt met hem gelegen.
Maar als je absoluut wilt slapen in je hemd,
dan scheur ik het kapot voor je tot tien kunt tellen,
ja erger nog, dan wordt mijn toorn zo ongeremd
dat je het huilend aan je moeder gaat vertellen.
Is dan je boezem slap dat ik hem niet mag zien,
die schaamte kan altijd nog na bevalling blijken.
Straks komt de lange nacht door niets gevolgd misschien,
laat ons zolang het kan elkaar verliefd bekijken.
| |
| |
Ach waren wij door zulk een sterke band vereend
dat nooit een dag kwam die die boei zou kunnen slaken;
ten voorbeeld zij het paar van tortelduiven, één
in liefde, man en vrouw, geen die hen los kan maken.
Hij heeft het mis die zoekt een eind aan liefdeskoorts,
de ware liefde kan niet aan beperking wennen.
Veeleer bedriegt het land de boer met vals geboort
en sneller zal de zon met zwarte paarden mennen.
De stromen roepen dra hun vocht t'rug naar de bron,
door d' uitgedroogde zee zij eer de vis bedorven,
dan dat 'k mijn liefdessmart een ander wijden kon:
van haar zal 'k levend zijn, van haar ben ik, gestorven.
Maar als zij wil dat mij nog één zo'n nacht gewordt
dan kan een jaar wel als volledig leven gelden.
Wanneer in één zo'n nacht een mens onsterfelijk wordt,
dan ga ik, geeft z' er meer, mij onder goden tellen.
Dat iedereen als ik een dergelijk leven leed
en wijn het moede lijf zijn kracht zou laten voelen,
dan werd geen oorlogsschip gebouwd, geen zwaard gesmeed,
de zee bij Actium zou geen gebeente spoelen.
Dan zou niet zo frekwent Rome in burgerkrijg
gestort met rouwmisbaar haar haar los laten raken.
Dat ik als lof dit van het nageslacht verkrijg:
dat goden door mijn strijd nimmer in woed' ontstaken.
Verloochen niet, zolang je leeft, de lust althans,
als j' alle kussen geeft dan houd je nog veel over.
Zoals de bladeren verdorren uit een krans
en vallen in je glas zodat daar drijft het lover,
zo zal ons ook wellicht de dood al morgen vinden,
ons die met hoop en vrees probeerden te beminnen.
| |
II, 29b
't Was ochtend en ik was gaan zien of zij alleen
in bed lag, inderdaad sliep Cynthia alleen.
Ik stond versteld, zo schoon had zij mij nooit geleken.
Toen zij naar Vesta ging om bijstand af te smeken
dat mij of haar een droom geen kwaad gebeuren laat,
toen ging zij weg gekleed in purperen gewaad,
maar mooier was ze toen 'k haar uit de slaap kwam halen,
ach pure schoonheid zelf, hoeveel vermag uw stralen!
‘Waarom’, riep zij, ‘zo vroeg, bespied je je vriendin?
Zo mak'lijk ben ik niet, in meer heb ik geen zin.
Of jij, of als het kan een meer getrouwe minnaar.
Geen sporen op het bed van strijd en overwinnaar,
geen indruk dat er meer dan één een rustplaats vond,
mijn hart klopt niet te snel, geen hijgen van mijn mond,
dat is van overspel immers een zeker teken.’
Zo sprak zij en mijn kus werd door haar hand ontweken,
zij sprong meteen uit bed een slipper aan haar voet.
Sindsdien is er geen nacht die mij de slaap verzoet.
| |
III, 24
Vals is het vrouw, dat vast vertrouwen op uw schoonheid;
het was míjn blik waardoor u trots geworden bent.
Mijn liefde treft de schuld als gij aan lof gewoon zijt,
het spijt me, door mijn vers alleen werd u bekend.
Steeds anders prees ik u in wisselende zangen,
mijn liefde vond in u iets wat ge nimmer waart:
| |
| |
uw blos heb ik te vaak door ‘Dageraad’ vervangen,
het was gekochte rouge en nog geen regel waard.
Geen vaderlijke raad van vrienden kon mij remmen,
geen heks kon deze waan afwassen met de zee.
Ik hoef nu door geen dwang van vuur of zwaard bekennen,
de waarheid zeg ik vrij, na schipbreuk, op de ree.
Ik ziedde in de gloed van Venus' wilde oven,
mijn handen waren mij gebonden op de rug.
Nu is mijn schip bekranst de haven in gestoven,
de bank voorbij, uit is het anker, ik ben t'rug!
Herademing nu ik vermoeid van wilde baren
mijn wonden helen zie, ik ben een ander mens.
Gezond Verstand, ik wijd mijn dienst aan Uw altaren,
want Jupiter was doof en gaf niet om mijn wens.
| |
III, 25
Gelachen werd er aan de tafels bij het eten,
en ieder, ongestraft, dreef daar de spot met mij.
Ik hield vijf jaar het vol uw trouwe vriend te heten,
bijt op uw nagels nu, beklaag mijn trouw nu vrij.
Geen tranen roeren mij: zo kwam ik in uw kerker,
uit arglist, Cynthia, werd steeds door u geweend.
Ik ween bij 't afscheid, maar belediging is sterker,
het juk verdraagt ge niet, uw trouw is niet gemeend.
Vaarwel dan drempel nog in tranen om mijn kwijnen,
en deur, hoe wreed ook, nooit gebroken evenwel.
De ouderdom, hoe goed verborgen, zal u pijnen,
en onheilspellend komt de rimpel op uw vel.
Dan wilt ge van uw kruin de witte haren rukken,
ah! rimpels lachen u dan in de spiegel uit!
Verstoten op uw beurt verdraagt ge iemands nukken,
een oude vrouw heeft spijt van wat ze heeft verbruid.
Nu kunt ge hier in dicht deze vervloeking lezen:
‘Uw schoonheid gaat teloor, leer dat moment te vrezen!’
Propertius, dichter, als Horatius, Vergilius etc. uit de augusteïsche periode, 2e helft 1e eeuw vóór.
Zijn vier boeken Elegieën, hoofdzakelijk liefdesgedichten, kenmerken zich door de abrupte stijl, die vaak een indruk van grote passie wekt, soms echter van onhelder denken. Vooral zijn beginregels lijken in een uitbarsting geïnspireerd, als van I, 15:
Saepe ego multa tuae levitatis dura timebam,
Hac tamen excepta, Cynthia, perfidia.
Mythologische exempla, die vaak op deze enthousiaste regels volgen, lijken ons dan gekunsteld maakwerk toe. Zij heffen echter de liefde in de heroïsche sfeer: Cynthia kan door Propertius' zangen beroemd worden, onsterfelijk, als de heroïnes van weleer. De erotische gevoelens komen door het vertoon van geleerdheid op een hoger niveau, dat ook bereikt wordt door de gigantische overdrijvingen. Overigens zijn zijn problemen die van nu, nu iedereen met iedereen naar bed gaat.
|
|