| |
| |
| |
[256]
Rozenwater in de politiek
K.L. Poll
Zelden zal een oppositie-congres een regering zoveel goed hebben gedaan als het laatste congres van de Partij van de Arbeid. Afgezien van het verzet tegen de extra Navo-bijdrage - die een reactie was op de bezetting van Tsjecho-Slowakije en het legeren van Russische troepen aan de Tsjechische westgrens - is de regeringspolitiek op geen enkel punt bestreden. Het gaat blijkbaar volgens de verzamelde PvdA-afgevaardigden op het ogenblik uitzonderlijk goed in het land. Niet dat ze dat gezegd hebben, maar het is de voornaamste conclusie waartoe het congres de belangstellende kiezer moet brengen. Geen protest tegen de prijsstijging van een percent of vijf, die dit kabinet binnen drie maanden heeft weten te veroorzaken. Geen woord over universitair onderwijs of over de eerste ervaringen met de uitvoering van de Mammoetwet. Geen aandacht voor de landbouw, voor het loonoverleg, voor aantal en kwaliteit van de huizen die de komende jaren gebouwd zullen worden, voor water- en luchtvervuiling.
Gelukkig wel een aanbeveling om het beetje macht dat wij als Navo-lid bezitten te gebruiken door in Navo-verband de Griekse en Portugese dictatuur te bestrijden; (en dan niet direct wijken voor het argument dat de Navo uitsluitend militair is; niet-politieke militaire organisaties bestaan niet; de Navo heeft een politiek doel en wat in Griekenland en Portugal gebeurt is met dat doel in strijd). Maar in plaats van zich ook uit te spreken tegen de nationalistische Franse Europa-politiek hebben de congresgangers een liefkozende hand uitgestoken naar een linkse dictatuur, in internationaal opzicht (Berlijn, Tsjecho-Slowakije) veel gevaarlijker dan de Griekse en Portugese, door de gratis erkenning van de DDR te bepleiten. Dat is niet alleen een onaangename speldeprik voor Westduitse socialisten en Tsjechische communisten, het is ook een uitstekend middel om Nederlandse kiezers van allerlei slag, die een respectabele aversie van het Ulbricht-regime gemeen hebben, wantrouwig te stemmen tegenover de PvdA van dit ogenblik. De beslissing om wel in de Navo te blijven, kan het wantrouwen verminderen, maar verdwenen is het daarmee niet.
Het congres heeft verder besloten, dat de fractie in de Tweede Kamer scherper oppositie moet voeren (en vervolgens fractieleider Den Uyl langdurig toegejuicht). Die motie zou wat waard geweest zijn, als er was bijgezegd op welke punten de oppositie verscherpt moet worden, met wat voor kritiek en wat voor voorstellen, maar die specificatie ontbrak geheel. Op zo'n manier is het nog een wonder, dat het congres geen resolutie heeft aangenomen, waarin verkondigd wordt dat de regering beter moet regeren.
En tenslotte heeft de grootste oppositiepartij bepaald, dat zij niet met de grootste gouvernementele partij in één regering wil zitten. Met andere woorden: de Partij van de Arbeid wil de toestand houden zoals hij is. Zo is het niet helemaal: alleen de huidige KVP is taboe, en wie weet, misschien is de KVP van morgen wel een andere KVP dan de KVP van vandaag. Het is alleen jammer, dat de congresleden ook hierbij hebben nagelaten aan te geven wat er dan aan programma of leiding van de KVP zou moeten veranderen om de partij weer acceptabel te maken als partner. Het blijft nu een loze uitspraak, even weinigzeggend als het janeejanee, waarmee D'66 zijn mooie toekomst meent open te houden.
Het gepraat over het al dan niet met elkaar samenwerken beheerst al maanden het partijpolitieke nieuws. Dat heeft zin in de tijd van een kabinetsformatie, maar nu niet. Nu gaat het er om, voor de oppositiepartijen, in de Kamers en elders de regeringspolitiek te critiseren wanneer dat nodig lijkt, de kiezers te vertellen wat er ontbreekt aan het bestuur van dit moment, ideeën te ontwikkelen en te publiceren over hoe het anders zou kunnen. Daarvoor zijn drie eigenschappen nodig: kennis van zaken, belangstelling voor de vraagstukken waarom het in de bestuurspraktijk van dit land gaat (die aanmerkelijk verschillen van die van bij- | |
| |
voorbeeld Cuba) en welsprekendheid. De eerste twee eigenschappen zijn niet vereist voor het eerstejaars-clubgekonkel van met wie wel en met wie niet. Dat zou wel eens de voornaamste reden kunnen zijn waarom dit soort overleg hoogtij viert bij nieuwe politici van D'66 en PvdA. Zij richten hun welsprekendheid, voorzover aanwezig, op het gedelibereer over samenwerking, waarbij toon en inhoud van de conversatie bepaald worden door woorden als pragmatisch, modern, nieuw, geloofwaardig, snel veranderende tijd, creativiteit, duidelijkheid, democratisch, concentratie, jong en oud, verstard en dynamisch - allemaal woorden die zich door mensen zonder kennis en zonder gerichte belangstelling naar hartelust laten gebruiken.
Hoe weinig die termen om het lijf hebben, werd mooi zichtbaar in een uitspraak van Laurens ten Cate, een paar dagen na het congres: ‘De discussiemethoden, die wij hebben toegepast in deze grote, warrige partij van 116.000 leden, waarin maar 16.000 meedoen, moeten wij handhaven. Die verwarring heeft creatieve gevolgen. Dat is ook het aardige van de verwarring.’ Volgens deze redenering zouden in een grote, warrige bevolking van 13 miljoen leden nog veel verwardere discussiemethoden moeten worden toegepast, met nog honderdmaal creatievere gevolgen. Gisteren was het: leve de duidelijkheid. Vandaag is het: leve de verwarring. En natuurlijk, hij heeft gelijk. Wit is aardig, maar zwart kan ook best aardig wezen. Pragmatisme en efficiency zijn mooie dingen, maar de ‘rotzooi’ die Van Amerongen in Vrij Nederland bejubelt, is ook niet te versmaden. Het zou best kunnen, dat ten Cate's ‘verwarring met creatieve gevolgen’ een gouden tijd tegemoet gaat; dat niet alleen alle politieke jongerenorganisaties, maar ook de rotten in het vak zoals Tans, Den Uyl en Schmelzer, met evenveel smaak zullen happen in de boterletters van de creatieve verwarring als zij dat de afge lopen jaren hebben gedaan in het marsepein van de nieuwe duidelijkheid. Want dat is het merkwaardige: ervaren te achten politici nemen de slogans van de nieuwkomers zonder slag of stoot over. Zij hebben kennelijk niets beters te zeggen. Waarom zouden ze ook, al die woorden binden lekker tot niets en de mensen willen ze graag horen. Maar sinds wanneer staat het vast, dat een goede politicus zich tot niets moet binden, en dat de mensen het meest genieten van het minstzeggende? Zou het niet kunnen, dat het vaste menu van stormachtige ontwikkelingen, radicale revoluties en ontploffende partijen de meerderheid der mensen enorm zal gaan vervelen? Dat die verveling zelfs al lang begonnen is, en dat de veelbesproken politieke ongeïnteresseerdheid, die men
met de frasen wil bestrijden juist een gevolg is van de frasen?
De afgevaardigden naar het congres mogen dan niets noemenswaards hebben bijgedragen aan het beter besturen van de kiezers, des te meer tijd hebben zij besteed aan het kiezen van een beter bestuur. Dat was hard nodig, want het oude bestuur had er niet veel van terechtgebracht. Het had de leden weinig vertrouwen gegeven. Het gevoel van partijsolidariteit was er in de twee jaar na de verkiezingsnederlaag eerder kleiner op geworden dan groter. Het bestuur was er, evenmin trouwens als de Kamerfracties, niet in geslaagd bij veel mensen van de buitenwereld de indruk te wekken, dat de standpunten van de PvdA de voorkeur verdienen boven die van de regeringspartijen, noch bij het nemen van beslissingen op korte termijn, noch bij het bepalen van een algemene richting op lange termijn. Het zou mooi zijn, als het nieuwe bestuur in die toestand enige verandering kan brengen. Maar het ziet daar niet naar uit.
Behalve de politieke wedergeboorte van de patroniserende schoolmeester Vondeling, is het voornaamste nieuwe element in het bestuur de versterkte vertegenwoordiging van Nieuw Links. Een veeg teken, zowel uit het oogpunt van aantrekkingskracht voor de kiezers als uit dat van kennis van zaken op politiek belangrijke terreinen, is de sociale herkomst van de negen NL-leden van het nieuwe bestuur. Zij zijn namelijk geen van allen afkomstig uit de kringen van industrie, landbouw, middenstand, administratiekantoren en overheidsdienst, met als uitzondering Irene Vorrink, die griffier is van de Raad van Beroep in Amsterdam. De overigen zijn journalisten of semi-journalisten (Ten Cate, Lammers, Van der Louw - perschef Vara), hoogleraar electronische instrumentatie (Klein), student (Ter Beek), advocaat (Cammelbeeck), leider van een vormingsinstituut (Meijer), hoofd exploitatie Vara-gids (Polak).
Dat zou geen bezwaar hoeven te zijn als de PvdA een partij was voor marginale bevolkingsgroepen, zoals D'66. Ook bij D'66 spelen journalisten en ex-journalisten een grote rol (zoals Van Mierlo, Gruyters, Brugsma). Hun aanhang bestaat, net als bij Nieuw Links, uit mensen die zich bij hun politieke keuze meer laten beïnvloeden door kranten en televisie en door hun leeftijd dan door beroep, milieu, geloof en traditie. In de kalme Nederlandse politieke
| |
| |
Laurens ten Cate
Ten Cate schrijft in De meeste mensen willen meer:
‘“Cultuur”, zou men dan kunnen zeggen, is de vrijheid van de enkeling om zich te wijden aan de ontplooiing van zijn unieke menselijke mogelijkheden. “Cultuurpolitiek” is het geheel van maatregelen, dat deze vrijheid oplevert. “Cultuur” is een bezig zijn met de eigen mogelijkheden en dat bezig zijn wordt geïnspireerd door de situatie waarin het plaats vindt. In zijn “cultuur” drukt de enkeling zich uit, is hij creatief. “Cultuurpolitiek” verschaft alle enkelingen de ruimte tot die zelfexpressie, waarvan de resultaten niet voorspelbaar zijn. In zijn “cultuur” verkent de enkeling zijn mogelijkheden en vormt zich daarmee zijn wereld. Tot de “menselijke mogelijkheden” waar het hier over gaat hoort de zelfopenbaring, de communicatie en de ontplooiing binnen de groepen, waarvan de individuen deel uitmaken.’
‘Een samenleving, waarin alle mensen zich bewust zijn van hun geestelijke en lichamelijke mogelijkheden verschilt revolutionair van onze samenleving. In zo'n samenleving laat de mens zich niet alleen geschikt maken voor het uitoefenen van een beroep. (-) Hij wil zichzelf leren gebruiken om zijn eigen leven vorm te geven.’
‘Wie vorm geeft aan zijn bestaan (-) doet het om werkelijk als mens te leven.’
‘Wij zouden willen, dat er in elke gemeenschap experimenteercentra komen, waar de leden van die gemeenschap bezig kunnen zijn uit te vinden hoe zij willen leven, dat is: zich ontplooien en zich meedelen aan de anderen. (-) Het kan best zijn, dat die experimenten niet overal lukken. Ook wel, dat het eerst bijna overal míslukt. Maar dat is niet erg, omdat de mislukking gegeven is als een mogelijk resultaat van de verkenning van zichzelf en de mededeling aan anderen. Communicatief leven is in steeds toenemende mate een ander woord voor menselijk leven en de maatschappij moet haar structuur dan ook zo inrichten, dat daartoe de mogelijkheden ontstaan.’
verhoudingen heeft het eeuwig gegeven generatieverschil maximale gevolgen, bij gebrek aan andere conflictstof, zoals taalstrijd, schoolstrijd, geloofstrijd, sociale en economische emancipatiestrijd, die in andere landen en tijden het generatiepunt op de achtergrond kan doen raken. Iedereen die zich jong en nieuw voelt - en die eigenschap, zo sec, beschouwt als het voornaamste kenmerk van zijn persoon en zijn opvattingen - heeft sympathie voor alles wat zich in de politiek aandient als jong en nieuw. En dat dan liefst, (omdat zelfs jong en nieuw wel eens grauw en afgezaagd gaan klinken) met de extra nadruk van anti-oud, radicaal, revolutionair. Ook de mensen die zich graag jong en nieuw willen voelen, hoewel ze het qua leeftijd niet meer zijn, komen af op het aas van een nieuwe partij, een nieuwe groep, een nieuw geluid, zonder dat zij zich bekommeren om de vraag waaruit dat nieuwe, vertaald in politieke programmapunten, nu eigenlijk bestaat.
De grootte van die groepen - de van eigen jeugd bezeten 21- tot 30-jarigen en de randen van ontevredenen en onverschilligen die van het kiezersbestand van de vijf grote partijen afbrokkelen - is niet gering, zoals het succes van D'66 bewijst, maar het zijn niet de kiezers van wie de PvdA het in de eerste plaats moet hebben. Zij zijn welkom als aanvulling, maar de hoofdmoot zal moeten blijven bestaan uit diegenen, die op grond van beroep, milieu, traditie en ideologie tien jaar geleden ook op de PvdA stemden. Nieuw Links is, althans voor wat de vijf genoemde grote beroepsgroepen betreft, niet uit die kring van socialisten afkomstig, en het is de
| |
| |
vraag of hun aanwezigheid in partijbestuur en fracties niet eerder afweer en toenemende ontevredenheid over de eigen partij bij het gros der PvdA-kiezers zal wekken dan animo en solidariteit.
Veel zal afhangen van wat de aanhangers van Nieuw Links willen bereiken en van hun gedrag in de partijorganen. Dat laatste is bij NL een dubieus punt, zoals gebleken is bij de, naar het schijnt vooral door Ten Cate verijdelde, plannen om met aftreeddreigementen het congres te dwingen meer NL-vertegenwoordigers te kiezen. Dit voorbeeld is niet iets om zwaar aan te tillen, maar wel valt het op dat deze poging tot intimidatie van de eigen partijgenoten afkomstig was van mensen die de neiging hebben zich op hun mooie morele kwaliteiten te laten voorstaan, op hun eerlijkheid, vrijheidszin, afkeer van machthebbers e.d. De verheerlijking van eigen zuiverheid is natuurlijk op zichzelf al bedenkelijk, net als bij de Morele Herbewapening; die automatische bedenkingen worden versterkt door zo'n incident.
Een betere toetssteen voor het gedrag van NL-politici is de ruzie tussen Van den Doel en Lammers, nu ongeveer een jaar geleden. Van den Doel had op een bijeenkomst in Epe o.m. gezegd, dat de identificatie van Nieuw Links met De Groene, waarvan Lammers redacteur is, Nieuw Links veel schade had bezorgd. Volgens Lammers en Van Dam, in een bericht van een paar dagen later, is Van den Doel hierna uit de kerngroep van NL getreden; volgens Van den Doel zelf is hij ‘tegen mijn zin uit het vertrouwelijk beraad gestoten.’
De kerngroep heeft toen een ‘verklaring’ uitgegeven, die getuigde van grote schijnheiligheid. Daarin stond o.a.: ‘NL kent geen bestuur, geen reglementen, geen leden en in het geheel geen discipline, waaraan sympathisanten onderworpen zijn. “Uitstoting” van sympathisanten is derhalve onmogelijk. Intussen bestaat tussen een aantal mensen van NL een regelmatig vriendschappelijk en informeel beraad - door sommigen aangeduid als het overleg van de kerngroep. Na een reeks van incidenten is naar het inzicht van deze groep aan het verder deelnemen van Van den Doel aan dit, bij uitstek vriendschappelijk, beraad de basis ontvallen. (-) In berichten van de laatste dagen is herhaaldelijk de positie van Han Lammers ter sprake gebracht. Naar aanleiding hiervan hechten wij eraan er nadrukkelijk op te wijzen, dat Lammers dit werk alleen kan doen, wanneer hij de vrijheid behoudt om als journalist van zijn persoonlijke inzichten te getuigen, zonder zich daarbij voortdurend af te vragen of zijn beschouwingen in overeenstemming zijn met de “wil” van NL. Ditzelfde geldt trouwens ook voor andere sympathisanten van deze groep, die vanzelfsprekend vrij zijn in het openbaar elkaars opvattingen te kritiseren. Deze vrijheid is geheel in overeenstemming met het pluriforme karakter van NL. (-) Ondergetekenden verklaren tenslotte, dat deze mededelingen wat hen betreft de laatste woorden over deze kwestie zijn. Namens de “kerngroep”: Emmy Lopes Dias, Irene Vorrink, Jaap van den Bergh, George Cammelbeeck, Marcel van Dam, Jan Diekerhof, Gé Klein, Kees Kolthoff, Han Lammers, André van der Louw, Tom Pauka, Jaap van de Woord.’
Ik heb dit allemaal nog eens in extenso geciteerd, omdat woordkeus, toon en argumenten een mentaliteit verraden, die doet denken aan de autoritaire vader die zijn zoon de kamer uitstuurt (‘en nu verder geen woord meer’), of aan een directie die iemand ongemotiveerd ontslaat en met allerlei draaierijen haar gezicht probeert te redden tegenover personeel en publiek. Draaierij, want het verschil tussen Van den Doel uit het beraad stoten en Van den Doel uit het beraad zetten is geen verschil. En wanneer Lammers en de anderen zoveel kritiek op elkaar mogen hebben als ze maar willen, waarom mag Van den Doel dat dan niet? Omdat Lammers dan zijn lieve ‘werk’, namelijk het bij uitstek vriendschappelijk praten met zijn vrienden, niet meer kan doen? Dit stuk verleden bewijst niet dat de ondertekenaars slechtere mensen zijn dan andere politieke vriendenkringen, maar wel dat er geen aanleiding bestaat Nieuw Links te beschouwen als de incorporatie van politiek fatsoen.
De vraag blijft over: wat wil Nieuw Links? Nieuw Links is geen partij, Nieuw Links heeft geen programma en geen discipline, Nieuw Links is pluriform. Het antwoord op de vraag is dus niet te geven. Maar bestudering van publicaties van NL-mensen kan misschien toch wat op weg helpen. De aangewezen figuren daarvoor leken Laurens ten Cate, die bekend staat als ‘de redder van de partij’ op het maart-congres, en André van der Louw, die in september 1968 de naam kreeg van ‘de redder van het partijbestuur’ op de bijeenkomst van de partijraad.
Laurens ten Cate heeft in het boek De meeste mensen willen meer (Polak en Van Gennep, 1967) - een verzameling beschouwingen over cultuurpolitiek onder eindredactie van Han Lammers, André van der Louw en Tom Pauka - een inleiding geschreven en een artikel over ‘Weten en doen: informatie en informaatsie’. Op pag. 5 staan een aantal
| |
| |
André van der Louw
Van der Louw schrijft, samen met Reinier Krooshof, in De meeste mensen willen meer:
‘We zullen de liberalen opnieuw moeten uitdagen en zeggen: juist omwille van de maximale vrijheid en ontplooiing, die u zegt voor te staan en die geen maximale vrijheid van enkelingen ten koste van anderen mag zijn, moet er ook een eind worden gemaakt aan het laissez-faire-laissez-aller op cultureel gebied.’
‘Het vermogen van de mens om mede-verantwoordelijkheid te dragen wordt onvoldoende benut. De medemenselijkheid krijgt weinig kans, evenals de ontwikkeling van het creatief vermogen en het geloof in de democratie. Daarin moet verandering gebracht worden. Hier openbaart zich weer de noodzaak van een omwenteling.’
‘Accomodaties moeten zeer veelzijdig zijn. De bereidheid moet bestaan morgen af te breken wat gisteren pas is neergezet.’
‘In de c.a.o. wordt de werknemers het recht toegekend om naast de vakantie eenmaal in de twee jaar 14 dagen betaald verlof te nemen voor deelname aan vormingswerk georganiseerd door derden.’
‘Iedere politicus die in de openbare lichamen vertegenwoordigd is, moet verplicht en in staat gesteld worden een vormingscursus aan volkshogeschool of vormingscentrum te volgen.’ (Dat zijn we dus allemaal, want zijn wij niet allen politici, die in de openbare lichamen vertegenwoordigd zijn?).
citaten uit zijn bijdragen; en hierboven aanhalingen uit het stuk over ‘Vorming’, van André van der Louw en Reinier Krooshof, dat te vinden is in het zelfde boek.
Laurens ten Cate sluit zich aan bij de conclusies van een conferentie in kasteel Borgharen, februari 1967, die de Borgharense stellingen worden genoemd. De stellingen luiden, kort samengevat: Doel van een socialistische politiek is een totale omwenteling van de maatschappij op basis van gelijkheid van rechten voor iedereen. Socialistische cultuurpolitiek is hét middel tot verwezenlijking van dit doel. Die cultuurpolitiek moet bestaan uit vernieuwing van onderwijs, vorming en arbeid, gericht ‘op een sterkere ontwikkeling van de zintuiglijke mogelijkheden van de mens’, en verder uit het waar maken van het recht op ‘informaatsie’ en het ontmaskeren van ‘dik doen’ over kunst.
Goed, dat weten we dus. De maatschappij zal, als het aan Laurens ten Cate ligt, met behulp van cultuurpolitiek totaal worden omgewenteld. Maar hoe gaat dat in zijn werk? Eenvoudig: de mens moet zijn mogelijkheden ontwikkelen. Dat woord ‘mogelijkheden’ gebruikt Ten Gate om de andere regel, af en toe afgewisseld met ‘kansen’, een enkele keer gecombineerd tot ‘de mogelijkheden van andere bestedingskansen’. Welke mogelijkheden heeft hij op het oog? Het gaat om ‘de vrijheid tot zelfontplooiing, tot expressie van de eigen menselijkheid, tot ontwikkeling van de mogelijkheden, die ieder in zich draagt.’ Al staat daar waarschijnlijk drie keer precies hetzelfde in verschillende woorden, begrijpen doe ik er nog steeds niets van. Als ik mijn vader vermoord, met mijn moeder trouw en mijn kinderen verslind, komt Ten Cate dan juichend langs de lijn staan om te roepen: ga door, ga door, ontplooi jezelf, exprimeer je menselijkheid, ontwikkel je mogelijkheden? Als mijn buurman en zijn vrouw elkaar het leven zo zuur maken dat ze er allebei ziek van worden, moeten ze dan koortsachtig zoeken naar nieuwe treitermogelijkheden? En nog afgezien van alle ellende die de mensen elkaar kunnen aandoen, wanneer zij hun zelven eens flink zouden ontplooien - is het bestaan voor iedereen, ook na een omwenteling, niet juist per definitie een voortdurend afsnijden van mogelijkheden: op zijn gunstigst een kiezen tussen mogelijkheden - bijvoorbeeld het ene mogelijke hokje op het
| |
| |
stembiljet rood maken en alle mogelijke andere niet - en op zijn ongunstigst gedwongen worden één mogelijkheid te aanvaarden. Ik kan me indenken dat Ten Gate van die dwang afwil - hoewel de dwang om andermans vrijheid te ontzien toch ook hem wel dierbaar zal zijn -, maar het heeft geen zin de mensen aan te raden hun kansen te benutten door hun kansen te benutten, zichzelf te leren vormen door zichzelf te leren vormen, of in de menselijkheid van hun expressie de expressie van hun menselijkheid te herkennen. Dat is flauwekul, woordschuim.
In zijn tweede stuk komt Ten Cate met een paar cultuurpolitieke hervormingsadviezen, die even onbestemd blijven als zijn oratie over de mogelijkheden. Hij schrijft: ‘Wij zouden willen dat er van regeringswege opdracht wordt gegeven na te gaan wat er in allerlei “subculturen” precies gebeurt op het gebied van “informaatsie”. Hoe de mensen leven, denken, doen en waarom.’ Het is een van de meest roerende passages die in het boek staan. Ten Cate wil niet alleen nu eindelijk wel eens weten hoe de mensen leven, denken, doen en waarom, hij wil in zijn grenzeloze nederigheid ook graag dat het klusje van bovenaf geregeld wordt, met een opdracht van regeringswege.
‘Daarnaast zouden wij op niet te beperkte schaal vrije cultuurexperimenten willen voorstellen. Er moet een subsidiepot komen voor experimenten en die subsidies moeten volledig ter beschikking staan van hen, die experimenteren.’ Domoor, daar is geen socialistische revolutie voor nodig, want die experimenten, beschikkingsvrijheid en subsidiepotten zijn er al lang. Vraag maar aan het VVD-Kamerlid Joekes, die in zijn NRC-rubriek op 11 maart verrukt schrijft - onder de kop ‘Jeugdwerk met perspectief’ - over een vervallen boerderij tegenover een christelijk lyceum in Almelo, die met behulp van o.a. 37,500 gulden uit ‘het zogenaamde experimenteerpotje’ van CRM is ingericht tot cultureel jeugdcentrum. Joekes verwacht er veel van, ‘wanneer in de boerderij eenmaal een sfeer is gevestigd waarin de jeugd werkelijk zichzelf kan zijn, zonder braafheid maar ook zonder bende’. Al weer zo'n hartverwarmende padvinder, die ervan overtuigd is dat alles in de wereld op zijn pootjes terecht zal komen, als de mensen werkelijk zichzelf kunnen zijn, zonder braafheid, zonder bende, maar precies netjes er tussenin. Vandaar ook de uitdrukking: buiten zichzelf zijn.
Over het onderwijs zegt Ten Cate: ‘het onderwijs moet zo worden hervormd, zodat de kennisoverdracht mede dienstbaar is aan het ontvangen van informatie over steeds ingewikkelder onderwerpen. Alleen op die manier kan het onderwijs de achterstand bij de maatschappelijke werkelijkheid inlopen. Dit zal waarschijnlijk moeten leiden tot een drastische verandering van de leerprogramma's, waaruit die dingen moeten verdwijnen, die gericht zijn op een brede informatie, die tenslotte alleen maar dienstbaar blijkt voor heel speciale beroepen. Verdere differentiatie dus, met als verplichte vakken voor alle kinderen die onderwerpen, die in de samenleving voortdurend aan de orde zijn.’
Ik wou dat ik wist waarover hij het had. Moeten echt alle kinderen, van de kleuters tot de 18-jarigen, of misschien bedoelt hij zelfs wel tot en met alle studenten, alle onderwerpen, die in de samenleving voortdurend aan de orde zijn, als verplichte vakken leren? Dat kan men zelfs van een journalist niet eisen. Want welke onderwerpen zijn dat niet? Of houden we alleen de onderwerpen van de voorpagina aan? Horen wiskunde, scheikunde en natuurkunde erbij? Frans, Duits en Engels? Hoe moeten we het onderwijs dienstbaar maken aan het ontvangen van informatie over steeds ingewikkelder onderwerpen, en tegelijkertijd alle brede informatie afschaffen, die alleen maar dienstbaar is voor heel speciale beroepen? ‘Het’ onderwijs ligt achter bij ‘de’ maatschappelijke werkelijkheid. Welk onderwijs en welke maatschappelijke werkelijkheid? Die van Ten Cate of die van boer Mellink in Hummelo, die van Jan Janssen of die van prof. Tinbergen? Of moeten voortaan alle soorten onderwijs gelijke tred houden met alle soorten maatschappelijke werkelijkheid?
Rozenwater bestaat uit één deel rozenolie en 5.000 delen water. Het verschil tussen beide vloeistoffen is dat de ene naar rozen ruikt en de andere naar niets. De overeenkomst is dat ze beide geen begrijpelijke gedachten bevatten. Zij hebben dat gemeen met koffiedik.
Het is voor de lezer niet uit te maken welke gedeelten van het artikel Vorming afkomstig zijn van Van der Louw en welke van Krooshof. Ik neem daarom maar aan dat Van der Louw het eens is met alles wat erin staat; anders had hij zijn naam er niet boven moeten zetten.
Volgens Van der Louw gaan we als we niet oppassen sombere tijden tegemoet. ‘Er zullen computers komen om grote gedeelten van het maatschappelijk leven te besturen. Zij zullen produktieprocessen leiden, het verkeer regelen, de managers gegevens verschaffen en de regering helpen regeren’.
| |
| |
Het is een toekomstbeeld, dat hem de koude rillingen over het lijf jaagt. ‘Het boven je gestelde bestuur zal nog onbegrijpelijker worden dan nu reeds het geval is. (-) De eertijds als volwassene aan de maatschappij afgeleverde mens met al zijn goede deugden is opeens een hulpeloze. Is er een uitweg uit dit systeem? (-) Wat we nodig hebben, zijn “laboratoria”, waar de mensen kunnen werken aan een nieuw ontwerp van zichzelf!’
Dat werken aan zichzelf moet wel onder leiding gebeuren, want hulpeloze mensen moeten nu eenmaal geholpen worden. De behulpzame leiders verzorgen het zogenaamde ‘vormingswerk’, dat verricht zou moeten worden door ‘onafhankelijke vormingsinstellingen, die de leden in staat stellen vanuit hun persoonlijke situatie een zelfstandig oordeel te vellen.’ De overheid moet de mensen ‘mede geschikt (-) helpen maken mee te beslissen over alle onderwerpen in het dagelijks leven’. Het past mooi dat al die onderwerpen bij Ten Cate verplichte schoolvakken waren; dat maakt het meebeslissen over alles wat er in het dagelijks leven aan de hand is, des te makkelijker.
Maar voor het zover is: vormingswerk en nog eens vormingswerk. Van der Louw wordt er bijna moedeloos van. ‘Wanneer men al het bovenstaande, motivering, uitgangspunten, functie en inhoud aanvaardt, dan valt een vormingsgebied open zo groot, zo veelomvattend, zo onbekend ook, dat een gevoel van machteloosheid je bekruipt.’ Zeg maar gerust: het vormingzwerk.
Van der Louw beschouwt als zijn tegenstanders ‘degenen die streven naar aanpassing van de mens aan de bestaande maatschappij-structuur’. Maar dat neemt niet weg, dat hij even later verkondigt: ‘Het gaat er om de mensen te helpen een weg te zoeken in de ingewikkelde maatschappij. Hoevelen weten al niet hoe ze moeten solliciteren. Hoe ze hun kinderen op kunnen voeden. Hoe ze een voordelig gebruik kunnen maken van voorzieningen op het gebied van de zuigelingenzorg, de wijkzorg enz.’ Daar staat weer tegenover, dat het vormingswerk ‘geen conceptie van een veranderde wereld (mag) geven, geen klare beelden van de maatschappij van morgen. Dat maatschappijbeeld wordt door de mens zelf bepaald’.
Het is jammer dat minister Klompé bij de KVP hoort en dat die KVP door de PvdA, is geëxcommuniceerd. Want met aftrek van onzin, kennistekort en revolutionaire pretentie, maar met behoud van de rooskleurige zondagstemming, lijken de toekomstdromen van Ten Cate en Van der Louw sprekend op wat minister Klompé laatst in een interview (Algemeen Handelsblad, 23 november 1968) zei over de heersende ideologie op het departement van CRM: ‘Door bij te dragen tot sociale dienstverlening en samenlevingsopbouw kunnen wij hier nuttig werk doen en de mensen de kans geven vrij te komen voor aandacht en zelfwerkzaamheid op terreinen die vroeger voor hen gesloten bleven. In het kort gezegd: iemand moet
| |
| |
eerst voldoende hebben om te kunnen leven, voordat er ruimte kan vrijkomen voor verdere ontplooiing. Op die ontplooiing richten zich de afdelingen die zich bezig houden met volksontwikkeling, vormingswerk, sport, recreatie, radio, tv en pers. (-) Twee algemene principes zijn geldig voor alles wat op dit departement gebeurt. Het eerste is dat wij streven naar een samenleving waarin ieder individu de kans krijgt zich thuis te voelen overeenkomstig eigen aard en aanleg en te doen wat hij het liefste doet. En het tweede is dat wij systematisch werken naar het grondvlak, naar de basis, en van daaruit kansen scheppen voor de mensen om in zelfwerkzaamheid en met eigen creativiteit hun samenleving op te bouwen.’ Ik wil maar zeggen: wat Nieuw Links wil, is zeer onschuldig. Het gebeurt namelijk al, onder een rechtse regering.
Nog één citaat om te laten zien hoe makkelijk de goede bedoelingen van Van der Louw met zijn vormingswerk caricaturale vormen kunnen aannemen. ‘Er moeten gemeenschapsscholen komen, bij voorkeur in bestaande schoolgebouwen. Deze zijn 's avonds en in het weekend open voor de hele wijkbevolking. Ook dan kan het talenpraktikum gebruikt worden of tekenles gegeven worden. Men kan er ook een crèche vinden, maar tevens ruimte voor moeder en kind om samen te spelen. Er moeten fondsen en lokalen zijn voor het sleutelen aan auto en brommer en het lassen van schrootplastieken.’
Ik zie de idylle voor me. Het laatste moederloze kind krijgt van de vormingsleiders opdracht op het dak te klimmen en daar met grote witte letters op de gemeenschapsschool te kalken: Weltevreden. Maar wie loopt daar snikkend naar buiten? Dat is die vervelende Van den Doel, die de door en door vriendschappelijke sfeer in het sleutellokaal bedierf door zijn zelfgelaste schrootplastiek geel te verven in plaats van groen. Geel verven was natuurlijk ook een unieke menselijke mogelijkheid. Maar helaas niet de gewenste.
|
|