re stem: Ja, vrouw laten we dat maar doen! Dus, ik werd een beetje malende, al zeg ik het zelf. Ik denk, weet je wat? Daar moet je voor oppassen. Want als ze het merken, dan ga je uit je huis. Maar ik kan het u wel vertellen natuurlijk. U zegt niks. Dierenvrienden onder mekaar. Meneer wil suiker en melk in de thee?’
Het grijze vrouwtje slofte weg, terwijl de keeshond Jenning met prachtige, treurige ogen aankeek.
De boeken stonden overal in de kleine lage kamer op stapels tussen de donkere, zware meubels in. Boven de schoorsteen hing een groot portret van een knappe jongeman uit de twintiger jaren met versierende snor.
‘Ga maar lekker zitten meneer’, riep de vrouw vanuit de keuken. ‘Ik ben ook n' liefhebber van lezen hè. Ik knip van alles uit de krant. Kijk maar 's in de hoek bij de grote lamp’, ging ze verder.
Jenning keek en zag een gigantische stapel knipsels liggen. ‘Moet ik nog allemaal uitzoeken, meneer. Gaat over van alles’, riep de oude vrouw weer.
Ze kwam even later binnen met een blad. Kopjes, theepot onder barokke theemuts, melkflesje en grote suikerpot.
‘Geen melk hoor!’ zei Jenning.
‘Oh, u weet niet wat u mist. Kijk, als het te stil wordt in huis, dan zet ik de radio aan. Ik blijf wel 's tot een uur of vier in de nacht opzitten. Gewoon in deze stoel. Dan slaapt Kees allang. Dan maak ik het een beetje donker in zijn hoekie. Want hij moet de volgende dag weer kunnen draven op het landje. Daar laat ik hem elke dag een paar uur lopen. Ik heb wel 's dat gevoel van: als ik nou ga slapen dan word ik nooit meer wakker. Dat is natuurlijk flauwekul, dat weet ik wel, maar als je wakker blijft dan weet je zeker dat je niet dood gaat als je slaapt.
Ik loop ook wel 's langs het ouwe van dagenhuis. En dan zie ik ze zo stumperig zitten, achter van die lange tafels. De huisbaas heeft gezegd: zo lang u netjes en zindelijk bent, mag u hier blijven. Nou, ik betaal toch elke week? Ja, wat denkt hij wel! D'r uitzetten kan hij me niet. Of ik zou mezelf moeten bevuilen en het huis verwaarlozen. Maar ik zorg er wel voor dat alles in het nette blijft.’
‘De huisbaas?’ vroeg Jenning.
‘Ja, zuchtte de vrouw en schonk de kopjes nog eens vol. ‘Dan komt ie binnen met zo'n boekje met een elastiek van een ouwe binnenband 'r om heen. Elke week dezelfde poespas. Komt ie binnen, kijkt ie rond... Weet u wel meneer? Of hij alles controleert. Hij heeft wel 's gevraagd: Al die boeken, wat moet u daar toch mee? En dan trok hij een vies gezicht.
Ik zeg: U kan er eentje lenen! En hij weer: oh nee, ik hou er andere liefhebberijen op na hoor!
Nou, ik zou wel 's willen weten wat voor hobbies zo'n man heeft. Maar ik blijf onderdanig hè. Dat vinden die mensen mooi. Dus ik laat hem uit en ik denk: weer een weekie korter in dat ouwe van dagenhuis. Ja, want het is toch m'n voorland...
En 's nachts lees ik de berichten nog 's. Uit de ouwe kranten. Want weet u wat het is: toen Gijs, zo heette m'n man, er nog was, toen was de oorlog gewoon voorbij. Hij heeft nog gewerkt in de fabriek. D'r kwam hier wel 's een Italiaan eten, aardige jongen, die zat bij m'n man op het werk. Dus de oorlog? Afgelopen d'r mee. Vergeten waren we die tijd. Ja, af en toe kreeg je een nachtmerrie, een bioscopie voor niks. Dan werd je stuiptrekkend en doodmoe wakker, dan wist je dat je 'r weer midden in zat. Maar we hadden een jaarabonnement op Artis, we konden inen uitlopen, bij wijze van spreken. En later kwam Keesie er bij. Maar nou lees ik de kranten. Ik kan 'r niet genoeg van krijgen. Meneer, als ik 'r over begin...’
De vrouw dronk voorzichtig uit haar kopje. Ze deed wat thee op een schoteltje en schoof dat Kees toe die traag uit de mand sprong.
‘Ja, u denkt misschien, die vrouw is gek, die praat maar wat, maar in m'n mooie jaren zal ik maar zeggen, ach meneer, toen liep ik met m'n man de vergaderingen af, we zaten samen in de politiek.
En kijk uit voor de anarchisten, meneer, asjeblieft. Ik heb hier een plank vol met van die druktemakers, maar als 't puntje bij paaltje komt, dan zijn ze er niet. Al die wilde hervormers en vlugge tovenaars, hou ze in de gaten.’
‘Verveelt u zich niet?’ vroeg Jenning, terwijl hij achterover ging leunen, tegen de rug van de leren stoel aan.
‘Vervelen? Ach nee, vroeger werkte ik veel in de tuin. Maar nu is het armoe hoor. Alles groeit er maar raak. Ik heb die tuin laten verwilderen. Kees komt 'r nog wel 's. Maar ik niet meer. Ik doe m'n boodschappen, ik ga naar de markt, ik lees wat. Hier komt bijna nooit iemand. Daarom vind ik het zo fijn, dat u ook een dierenvriend bent. Die hebben mekaar wat te zeggen, dacht ik.’
‘Och, een dierenvriend, ik weet het niet’, zei Jenning aarzelend. ‘Ik vind een hond wel leuk, maar katten bijvoorbeeld, nee die moet ik niet. En in Artis ben ik ook al in geen jaren geweest.’
‘Nou meneer, wij deden dat vaak, naar