opmerkingen), zou hem in staat stellen met een nog origineler ideetje te komen. Ga maar door met het verlenen van die nutteloze en zelfs apert verkeerd werkende ontwikkelingshulp, want dan roep je sociale spanningen in het leven die weer leiden tot revolutie, waarna de meest radicale groep in het zadel komt die tenslotte de juiste oplossing van het vraagstuk der economische ontwikkeling weet te vinden. Dan zou hij met zijn bewust negativisme nog one up zijn ten opzichte van de Chinese of Wertheimvariant, volgens welke alle ontwikkelingshulp neo-kolonialisme is. Maar zo'n revolutionair is Brugman nu ook weer niet. Hij spreekt alleen van verspilling.
Acht hij zijn stelling over de verkieselijkheid van de armoede als stimulans (het 19e eeuwse nut van tegenspoeden) bewezen? Of in elk geval méér bewezen dan de stelling dat men om de een of andere reden wel ontwikkelingshulp moet verlenen, respectievelijk aanvragen (want onaangevraagd wordt nergens hulp gegeven)? Zijn bewijs berust op een tweemaal herhaald ‘heus wel’. Allereerst zullen de ontwikkelingslanden volgens hem ‘heus wel’ de ware oplossing van het probleem der armoede vinden als zij geen hulp van buiten krijgen. En ten tweede: Het is nu ‘heus wel’ bewezen dat het westen voor zijn welvaart niet afhankelijk is van uitzuiging van de Aziatische en Afrikaanse volken.
Hier ligt de kern van Brugmans betoog en hier is hij dubbel fout, zoals het zwakke ‘heus wel’ genoegzaam doet vermoeden.
Met de eigen logica van zijn opmerkingen komt hij al meteen in strijd als hij zegt dat armoede de weg wijst naar het geven van prioriteit aan economische ontwikkeling boven nationaal prestige. Als er één politiek feit in de vroegere koloniale wereld na de oorlog duchtig is gebleken, dan is het 't omgekeerde van Brugmans stelling. De meeste arme landen die nog enige tijd nadat zij souverein waren geworden freewheelden op valutareserves uit de koloniale tijd en dreven op overgangsregiems die de Brugman-weg van prioriteit voor economische ontwikkeling boven nationaal prestige verkozen, zijn na korter of langer periode door een postkoloniale revolutionaire stroomversnelling gegaan waaruit zij economisch druipnat maar vervuld van nationaal prestige tevoorschijn kwamen.
Hun economische ontwikkeling moet tegelijkertijd sociale vooruitgang en nationaal prestige inhouden, zoals trouwens in elk land ter aarde het geval is. In het ideale geval is er een mooi evenwicht tussen beide, maar zulke ideale gevallen bestaan er niet. (Frankrijk: nationaal prestige boven sociale ontwikkeling, Amerika: idem.) Een land dat zich nog geheel intern en extern geldend moet maken, wordt in de richting van het nationaal prestige gedwongen. Vandaar de grote aandrang om een deel, een veel te groot deel, van de buitenlandse hulp in die sfeer te besteden, of - zo die hulp niet aanwezig is, als in het soekarnistisch Indonesiëhet land zelf terwille van het nationale prestige uit te persen.
Er zijn maar zeer weinig landen die welbewust van elke buitenlandse hulp afzien als ze die goed zouden kunnen gebruiken. Ik ken maar één voorbeeld: China. Kan men zeggen dat daar de Brugman-weg van prioriteit voor economische ontwikkeling is ingeslagen toen de Russische deskundigen en de Russische miljoenen het land waren uitgepest of pestenderwijs door Chroesjtsjow waren teruggetrokken? (Wie pestte wie? Daarover verschillen Moskou en Peking van mening.) Bovendien is China een sui generis in de wereld, waarover ik niet verder hoef uit te weiden. Wel is dit voor het algemene beeld van belang: alle landen die geen westelijke ontwikkelingshulp krijgen of aanvragen, kunnen terecht bij de communistische landen.
Wat is, heel nuchter maar zéér politiek, de consequentie als wij de arme landen tot het brugmannianisme zouden veroordelen? Niet dat zij het nationaal prestige zouden laten varen en de ‘juiste weg’ uit de armoede zouden vinden, maar dat zij het nationaal prestige zouden dienen door zich tot de communistische landen te wenden. Daarvan zijn toch waarachtig genoeg voorbeelden bekend. En dan is het de Sowjet-Unie een zorg of deze landen zijn ‘juiste weg’, namelijk de communistische, naar economische ontwikkeling volgen, of een kapitalistische weg of helemaal geen weg maar duizend en een kronkelpaden. Evenmin als de westerse landen, neen, nog veel minder dan de westerse landen, stelt de Sowjet-Unie binnenlands-politieke eisen aan ontvangende landen. Het heeft genoeg politiek en economisch eigenbelang om hulp te verlenen (voor mijn part geen hulp maar ‘hulp’) waar er om gevraagd wordt.
Waarmee we bij het tweede ‘heus wel’ van Brugman zijn aangeland, het ‘heus wel’ van onze economische ontwikkeling zonder uitzuigerij van Azië of Afrika. Het woord uitzuigerij is me te zwaar beladen en te weinig exact. Ik durf wel te beweren dat economische en politieke relaties met een zo groot mogelijk deel van de wereld een heel duidelijk westers belang zijn. In deze betekenis heeft het begrip van de ‘vrije’ of ‘open’