de stratosfeer waren, maar dat bepaalde dingen niet over willen komen. Zo gauw we ze, of hem, bijvoorbeeld vragen om uit die cabine te komen, begrijpt hij 't niet.’
‘Of hij wil er niet uit’.
‘Ja, dat kan ook. Iemand suggereerde dat hij er misschien zo afgrijselijk uitziet dat hij er niet uit durft te komen. Maar daar wordt het nu toch wel tijd voor. Er is tenslotte theoretisch altijd de mogelijkheid dat het gewoon spionnage is’.
‘Wat hebben de Russen aan sigaretten, en het telefoonboek van Amsterdam?’
‘Het is de Russen nog steeds verboden om zonder vergunning een Moskous telefoonboek te bezitten. Maar ik geloof wel dat het een ruimtevaartuig is, die kraan. We noemen hem de kraanvogel. Zijn conversatie is soms te waanzinnig’.
‘Zoals?’
‘Ja, ik kan u niet alles vertellen, maar dat onbegrip als we hem de toch zo logische vraag stellen eens uit de cabine te komen, is één ding. Het kan zijn dat het een soort plant is, maar dat zou hij ons dan toch kunnen vertellen. Morgen komt er een grote kraan van de haven, dan gaan we eens in de cabine kijken’.
‘Met geweld erin?’
‘Hij of zij heeft geen bezwaar gemaakt dat we die havenkraan laten komen. Als we een deur zien, doen we hem open. Anders hebben we apparaten om een gaatje te boren zodat we eens naar binnen kunnen kijken’. (Ik dacht aan de blikopener, maar zei niets.)
‘Misschien kan ie wel helemaal niet tegen onze atmosfeer, is zuurstof een gif voor hem of zo’.
‘Nee, dat hebben we hem gevraagd: hij vindt onze atmosfeer heerlijk. Alleen gisteren klaagde hij over de regen’.
‘Wanneer gaat dat gebeuren?’
‘Morgenochtend vroeg, een uur of vier, we willen niet teveel publiek erbij. Ga gerust bij je raam staan. Heb je een radio met een korte golf?’ (We tutoyeerden elkaar al. Mijn vooroordelen tegen de BVD smolten weg.)
‘Ja’.
‘Zet hem op de 24 meter. In die buurt praten we. Ik ontvang het hier ook gemakkelijk. Versta je 16e-eeuws?’
‘Nou, ik heb Lucelle van Breero gezien, maar dat is geloof ik later’.
‘Zo moeilijk is het niet. Trouwens, hij begint al aardig onze taal over te nemen’.
Liesbeth en ik stonden om vier uur die zondagochtend voor het raam, met de toneelkijker in de hand. De radio stond te pruttelen. Een dozijn arbeiders had een spoortje aangelegd, waarover de grote havenkraan, toch nog iets kleiner dan ‘onze’ kraan, langzaam naderbij schoof. Wat ben ik toch een technisch onbenul. Ik had die eerste dag al moeten begrijpen dat zo'n grote kraan daar niet zomaar neergezet kan worden. Maar er was ook verder niemand in de buurt die dat had opgemerkt: Stoett had me verteld dat ik de enige was die nattigheid had gevoeld. Maar bij mij was die grijparm dan ook naar binnen gegaan. Wat zag die havenkraan er lomp uit! Hoe had ik ooit kunnen denken dat onze sierlijke kraanvogel mensenwerk was? Door de kijker zag ik Stoett in de cabine van de havenkraan zitten. En gelijk hoorde ik zijn stem uit de radio:
‘Hallo, hallo, hoort u mij? Over’.
‘Ja, over’.
‘Kunnen we nog wat dichterbij komen?’
‘Tis goet, seer goet’.
‘Wilt u nu echt niet de deur openen, en tevoorschijn komen?’
‘Wat siet dat machien er heerlyck uit’.
‘Wilt u nu echt niet de deur openen, en tevoorschijn komen?’
‘Ry nog wat digterby’.
‘Wilt u nu echt niet de deur openen, en tevoorschijn komen?’
De grijparm van de kraanvogel begon ineens vreemde bewegingen te maken naar de havenkraan. Toch was het niet aggressief te noemen. De beweging deed me ergens aan denken. Ik wilde Liesbeth vragen waaraan, maar ze stond zo gefascineerd te kijken dat ik zweeg.
‘Als u nu niet opendoet en eruit komt zullen wij moeten forceren’.
‘Ken begryp u niet’.
‘Vooruit maar Jan’, zei Stoett tegen de man in overall naast hem in de havenkraancabine, ‘maak een gaatje’.
We zagen Jan een revolverachtig apparaatje pakken, met een klein scherp vlammetje uit de loop. Een laser? Of gewoon een snijbrander?
‘Weest u niet bevreesd. Het boorgat wordt automatisch gekoeld. Er is absoluut geen gevaar’, zei Stoett.
Jan boog zich voorover om bij de andere cabine te komen; de twee kranen stonden nu vlak tegen elkaar aan.
Ineens gierde het door mijn radio, juist toen Jan was begonnen te boren. Een hysterisch gelach, waar ik alleen in kon horen: ‘Nee, niet zo kietelen’. Alles gebeurde nu heel snel. De kraanvogel duwt de havenkraan met Stoett en Jan erin op de grond, en werpt zichzelf daar boven op. Nou ja, wat wil je na 700 jaar geen andere kraan gezien te hebben.