je nu een gewenste of voorgeschreven studieduur aangeven, als je over het in die periode te geven onderwijs niets hebt vastgesteld?
Het antwoord van Posthumus en anderen is dat deze vraag niet relevant is, omdat de gewenste studieduur in feite een randvoorwaarde is bij het oplossen van je onderwijsvergelijking. De omvang van het onderwijs en de realisering van de doelstellingen voor dit onderwijs moeten passen in een raam van vier jaar. De voorgeschreven studieduur is hiermee een doelstelling in zichzelf geworden, juist als bij alle andere vormen van onderwijs. Ook in dit opzicht bepleit Posthumus een gelijkstelling van universitair en ander onderwijs, zonder het voor deze andere vormen van onderwijs bestaande toezicht (de inspectie) over te nemen. Alweer, we zullen zien waar dat toe leidt.
De problematiek van de studieduur is niet nieuw. Al enkele jaren wordt om deze reden het baccalaureaatsexamen bepleit, waarvoor ook alleen de randvoorwaarde gegeven werd, maar de differentiaalvergelijking ontbrak. De argumentatie voor de invoering van het baccalaureaatsexamen heeft mij nooit aangesproken. Dé industrie en dé maatschappij, wie dat ook mogen zijn, hebben behoefte aan personen die het potentieel van de doctorandus paren aan de leeftijd van een HTS-er. Die industrie en die maatschappij hebben echter steeds geweigerd op te merken, dat deze personen, in het bezit van een officieel kandidaatsexamen, al jaren bestaan. Wie geen behoefte heeft aan kandidaten moet niet gaan jammeren om baccalaureï, maar toegeven dat hij status zoekt.
Nu, dat realiseert Posthumus zich ook wel en hij geeft de baccalaureï de doctorandustitel. Het is te hopen dat de maatschappij zich dit zand niet uit de ogen wrijft en inderdaad aan de doctorandi de voorkeur blijft geven boven de doctoren, die het ‘eindprodukt’ zijn van Posthumus' tweede, veel minder gelimiteerde fase binnen de universiteit. Om de maatschappij hiertoe te verleiden brengt Posthumus na het doctoraalexamen een selectiedrempel aan, die gebaseerd is op een numerus fixus. Toch kan deze maatregel onmogelijk de beslissende invloed uitoefenen die Posthumus ervan verwacht. Indien de werkelijke status bij de doctorstitel komt te liggen, dan zal de universiteit de aandrang én de middelen krijgen om alle doctorandi te laten ‘doorstuderen’, net zoals dat nu het geval is met de kandidaten.
Posthumus zou zijn doel eerder bereiken, indien hij voor de fase na het doctoraalexamen het woord onderwijs zou vermijden, maar zou benadrukken dat hierin uitsluitend de zuil van het universitaire onderzoek een plaats krijgt. Dat iemand van het uitvoeren van dit onderzoek iets leert is het intrappen van een open deur. Natuurlijk is na de universitaire onderwijsfase het menselijk leren niet afgesloten. Het verdere onderwijs heeft echter het karakter van een ‘éducation permanente’ en behoeft niet per sé binnen de universiteit plaats te vinden. Na het doctoraal examen is de student geen student meer en wat hij verder leert heeft alleen nut, indien hij wetenschappelijk onderzoeker wil worden of blijven.
Maar goed, ik dwaal af. Laten we aannemen, dat vier jaar inderdaad de gewenste en algemeen aanvaarde periode is voor het realiseren van de doelstellingen en de omvang van het universitaire onderwijs. Dan blijft de kardinale vraag: hoe houd je hier de hand aan? Dit betekent, dat je nu eindelijk kleur moet bekennen en uit de vele oorzaken voor de (te) lange studie de belangrijkste moet aanwijzen en bestrijden. Na het voorgaande zal het niet verbazen, dat Posthumus ook deze expliciete uitspraak ontwijkt. Zijn conclusie is echter overduidelijk: na vier jaar, alla na vijf jaar, worden alle tegemoetkomingen aan de studenten tot een zodanig minimum beperkt, dat hun in feite de toegang tot de universiteit ontzegd wordt. Geen studiebeurs, geen studentenkamer, geen reducties op abonnementen en toegangsbewijzen, geen toegang tot colleges en practica. O ja, je mag nog wel examens doen!
Hier komt de aap uit de mouw. De studenten krijgen de lasten te dragen, die Posthumus' reorganisatie met zich brengt. Hieraan doen de hooggestemde opmerkingen over de propaedeutische selectie niets toe of af. Wie gewogen en van voldoende gehalte is bevonden, wordt na de propaedeuse verder geholpen. Zeker, maar dan toch maar voor hooguit vier jaar. Het zijn dus kennelijk de studenten, die in Posthumus' ogen de voornaamste oorzaak van de te lange studie zijn. Dit komt neer op de oude beschuldiging, dat de onwillige studenten ondanks de goede zorgen en voortdurende aandrang van hun leermeesters hun studie onnodig lang rekken. Hier doemt het vertrouwde cliché op van de op kosten van de staat lanterfantende, vrijende en slapende student. Geen moment vraagt Posthumus zich af of het huidige studieprogramma wel door enig persoon in de nominale periode