De oude Smoezel
Mijn vader hield het op een gegeven moment niet meer uit op het land. Hij abonneerde zich op de Waterkampioen, het blad voor de liefhebbers van schepen en scheepjes.
Op een goede dag stond er in de Waterkampioen een advertentie voor een ijzeren roeibootje, onzinkbaar door ingebouwde luchtbakken. In het midden van de boot kon een sterke mast geplaatst worden, waaraan zeilen te hijsen waren. Roer, roeiriemen en een handleiding werden eveneens bijgeleverd, plus natuurlijk de nodige lijnen en schoten. En niet te vergeten: het zwaard, dat de schuit gewicht verleende zodat hij niet om kon waaien.
Met dit bootje, dat nooit gedoopt werd, gingen we de Oude Smoezel op, een riviertje met ijzerhoudend water en enkele meters breed, dat van stadje tot stadje liep.
We zeilden meestal in oostelijke richting tot aan de sluis. En weer terug natuurlijk. Als we de wind mee hadden, ging het prima. Als we de wind van voren kregen, ging het ook wel aardig, maar dan vooral roeiende, want met laveren op het smalle waterlint kwam je geen steek vooruit, terwijl dat toch wel in de bedoeling lag. Met tegenwind hielp wrikken ook wel een beetje, maar gewoon roeien met beide riemen ging vlotter.