Nixon, de Congres-aanklager van Alger Hiss, slaat óók wel aan in een land waar de discussie over de regels van het politieke spel nog nooit aan een eind is gekomen.
Voor de Amerikaanse generatie van na de tweede wereldoorlog vertegenwoordigen Nixon en Humphrey de groep nieuwe, jongere mannen die de opvolgers waren van Franklin Roosevelt, Harry Truman, Wendell Willkie en Thomas Dewey. Maar nu zijn het allebei vijftigers, en op de generatie van de oorlog in Vietnam, die in een leeftijdsgroep zit die spoedig een meerderheid zal vormen, maken ze misschien wel de indruk hun bloeitijd al twintig jaar achter zich te hebben. Toch hebben ze geen van tweeën rust en afzondering gezocht in de eervolle positie van politicus-in-ruste of in een belangrijke rechterlijke functie. Integendeel, ze hebben beiden maanden en jaren doorgebracht met het klimmen over de verslagen lichamen van hun concurrenten in de partij heen naar die grote kans om het land rond te trekken, sprekend, zwaaiend, schreeuwend en lachend, en intussen ook nog de gevaarlijke tegenstander in het oog houdend, allemaal in de hoop de verpletterende verantwoordelijkheden van het Witte Huis op de schouders te nemen en die te gebruiken voor de bevordering van een betere wereld en een gelukkiger land, overeenkomstig het eigen inzicht.
Hun politieke gedrag en lange politieke levensduur kenmerken hen als een stuk van het politieke ‘establishment’ dat de nieuwbakken radicalen in Amerika tot het mikpunt van hun spot maken. Of men er nu van houdt of niet, of men het ouderwets of juist modern vindt, origineel of banaal, een feit is dat Humphrey en Nixon langs de meest geijkte weg tot de strijd om het presidentschap zijn doorgedrongen, en met hun staat van dienst hebben ze het soort ervaring dat in het verleden voor kandidaten altijd gewenst of onontbeerlijk werd geacht.
Toch werpen, nu de campagne is begonnen, tragiek en ironie een schaduw over het beeld van de kandidaten. De atmosfeer in het land is somber en verbitterd. Onopgeloste problemen als het rassenvraagstuk, de slechter wordende toestand in de steden en de oorlog in Vietnam domineren elke politieke discussie. Er blijkt geen profeet voorhanden die op overtuigende wijze oplossingen aan de hand doet die pijnloos zijn en geen geld kosten. Zeker is dat elke poging om de sociale en politieke verdeeldheid in het land te helen offers zal kosten, maar niemand weet wat het Amerikaanse volk, of althans een meerderheid daarvan, bereid is te betalen. Dàt te ontdekken is één van de oogmerken van die mens-verslindende, half-serieuze en half-carnavaleske verkiezingsstrijd. Maar hoe breed de kandidaten hun glimlach ook maken, de meeste Amerikanen beseffen dat het verval in de steden, vooral dat van de gekleurde bevolking, het falen betekent van hun algemeen aanvaarde, in termen van materieel welzijn uitgedrukte welvaartsidealen. Zij weten dat zelfs van een stréven naar gelijkheid voor de wet, zoals verankerd in de constitutie, weinig terecht is gekomen. Zij begrijpen dat de oorlog in Vietnam - die oven die zoveel mensenlevens, zoveel waardevols verteerd heeft - elk doel heeft gemist, of het nu het uitbreiden van de Amerikaanse invloedssfeer is, of het waarborgen van de vrijheid in Zuidoost-Azië. En menige Amerikaanse vader of moeder heeft de alarmerende ervaring opgedaan de eigen kinderen, grootgebracht met heilzame melk en heilzame blanke middenstandsidealen, de straat op te zien gaan met negers, radicalen en andere ‘ongewenste elementen’ om te protesteren tegen de oorlog in Vietnam, de organisatie van het onderwijs, de platvloersheid van hun politieke leiders en de overheersing door hun ouders, die nu eenmaal onvermijdelijk behoren tot de generatie van Nixon en Humphrey.
Richard Nixon, die verloor, van het toneel verdween en weer terugkwam als Republikeins leider, vertoont wat zijn propagandisten noemen ‘een nieuwe image’. Ironisch genoeg mikt hij daarmee juist op dát deel van het volk dat het minst naar vernieuwing lijkt te hunkeren. Nixon paradeert als de grote staatsman die de wereldproblematiek doorgrondt, maar hij richt zijn aantrekkingskracht vooral op de keurige, van avonturen afkerige kleine middenstand waaruit hij zelf is voortgekomen. Er is geen twijfel aan dat deze groep zich bedreigd voelt door de opmars van de zwarte Amerikanen naar gelijkheid. Een terugkeer naar orde en rust, zegt de nieuwe Nixon, zal dat probleem tot een oplossing brengen, en vervolgens trekt hij de onkreukbaarheid van het Amerikaanse Hooggerechtshof in twijfel omdat het van misdaad verdachten in bescherming neemt tegen excessen van de politie.
Als man van de koude oorlog verleende Nixon destijds krachtige steun aan pogingen om de gewapende macht van de Verenigde Staten te versterken, en in het begin van dit jaar kon men hem nog horen zeggen dat de communisten alleen respect hebben voor macht. Nog in maart, toen president Johnson zich uit de verkiezingsstrijd terugtrok en zijn opvattingen over onderhande-