Het dode oog
Guus Kuijer
Kaspar was zijn ene oog kwijt, maar je zag er nauwelijks iets van. Een starende blik, meer niet. Adriaan had hem elke dag opgezocht. Keek naar het omzwachtelde hoofd. Vader hielp niet, die zat met zijn kin op zijn borst, een zak vol zelfverwijt.
Het was hun schuld. Als ze daar niet van overtuigd waren geweest dan hadden ze het wel in moeders ogen kunnen lezen; zij pakte gemakkelijk Kaspars hand, opgewekter dan ze ooit geweest was. Kaspar sprak alleen met haar, zij zaten erbij.
Thuis, de zwachtels af, werd de situatie nog moeilijker. Kaspar keek hen aan en vermeed met hen te spreken. Er werd een akwarium gekocht. Een grote bak, al gauw groen van de planten, verdwijnende visjes, luchtbellen. Daarnaast een bak met voortplantende muizen, een schuur vol geknabbel, geurende nesten jonge marmotten, konijnen, hamsters. Kaspar verzorgde de dieren, praatte met ze en stonk ernaar.
Adriaan verlegde zijn stenen, liet ze zijn vader zien en schreef kaartjes met Latijnse namen.
Als Kaspar Adriaan uitschold, zei hij: ‘Pasgewassen big met strik’. Adriaan was roze, met vrome wimpers. Tantes hielden van hem.
Adriaan schold niet, zijn vrienden waren lammeren die keken waarnaar hij keek. Men hield van hem omdat hij niemand last bezorgde en geloofde wat er verteld werd: Sinterklaas, God. Niemand werd werkelijk kwaad op hem; ruwere jongens vergaten zich een enkele keer en stompten hem een bloedneus. Dan huilde hij geluidloos.
Hij hield van stenen, ansichtkaarten en roodgeverfde lippen.
Kaspar was gewoner, droeg manchester broeken. Hij verspreidde een lucht van mest en brand. Kaspar stond over zijn dieren gebogen en Adriaan durfde niet naar het glazen oog te kijken.
Vader, die de verscheurdheid van zijn gezin dagelijks voor zich zag, liep leeg. Hij had altijd groot willen zien: verschillen bestaan niet, verdeeldheid berust op fratsen. Het verscheurde wordt verbonden door onze Vader die in de hemelen is en Christus Jezus zijn zoon.
Van bewogen bijbellezer tot doodbidder.
De dood was alomtegenwoordig. Hart, kanker, senilitas en het dode oog van Kaspar. Dode liefde.
Wat had hij gevochten; in de loop van toch wel gelukkige jaren zijn moeilijk karakter aan haar aangepast. Haar gevoeligheden omzeild. Frigiditeit aanvaard. Nu had hij het gevoel van: waar blijf ik? Als ik mezelf nog meer opgeef, besta ik niet meer. Maar hij was al over de grens heen.
Vroeger had Kaspar ook dieren gehad. Achtereenvolgens: Snuffel 1, Snuffel 2 en Snuffel 3, bruin-wit gevlekte beestjes, die marmotten genoemd worden.
Dat was nog in het oude huis. Het marmottenhok stond op de waranda. Vanuit zijn bed kon Kaspar het zien.
Adriaan lag aan de andere kant van de kamer. Op de ombouw van diens opklapbed stonden tanden van dieren, klein als kralen of ter grootte van een duim.
Kaspar was 's morgens vroeg wakker. Buiten ritselde Snuffel. Kaspar deed de warandadeuren open en haalde het diertje uit zijn hok. Snuffel was erg tam, ook in vergelijking met soortgenoten. Kaspar liet hem op zijn dekens rondlopen, verzamelde de keuteltjes in zijn hand. Het marmotje kroop onder de dekens en liet zich door Kaspars armen indammen.
Adriaans ontwaken kondigde zich aan met slaappraat: tijd om Snuffel op te pakken, terug te zetten en af te wachten. Er waren duidelijke stadia: het praten, het woelen, het kreunen, het knipperen met de ogen, het moeizaam overeind komen, het vertellen van dromen. Dat waren eindeloze minuten van verveling, die dromen. Kaspar droomde nooit. Hij zette de gedachten van voor het inslapen voort alsof hij niet was weggeweest.
Op een morgen lag Snuffel op zijn kant. Kaspar haalde hem uit het hok. Hij was koud. Voorzichtig legde Kaspar het diertje terug, op een schoon plekje. Hij ging naar binnen, sloot de gordijnen en liep naar Adriaan. Adriaan lag op zijn buik, het lange haar in zijn nek lag over het boordje van het pyamajasje. Kaspar hoorde geen ademhaling. ‘Adriaan’, zei hij. Hij schudde aan Adriaans schouder. Toen Adriaan enigszins wakker was, vervolgde hij: ‘Snuffel is dood’.
Adriaan keek hem aan en slikte. Een familielid van hen, een man vol grapjes en twee lieve dochtertjes zou later, maar mid-