zingen toonden aan, dat ook jonge mensen de Amerikaanse politiek konden beïnvloeden. Sindsdien hebben ook andere leidende politici - Kennedy, Humphrey, Rockefeller, Nixon en zelfs Reagan - hun best gedaan studenten voor zich te winnen. Deze mensen, en Eugene McCarthy in het bijzonder, hebben zeker geen SDS-slogans overgenomen, maar hun activiteiten maken het onmogelijk nog langer vol te houden dat oude rotten van dertig jaar en ouder maar cynisch hun gang gaan zonder rekening te houden met de jongeren en hun idealen.
Een bijprodukt van de McCarthy-rage bij de studenten is, lijkt mij, het duidelijk bewijs dat het zelfs voor politieke nieuwelingen niet voldoende is om radicale veranderingen te bepleiten. McCarthy schoof zichzelf naar voren als anti-oorlogskandidaat. De oorlog in Vietnam heeft verwarring en afschuw gewekt bij de meeste studenten, zij het om uiteenlopende redenen. Eén daarvan is de onwil om hun studie af te breken ter wille van een verre en onbegrijpelijke strijd. En zoals vaak in de politieke praktijk: dit eigenbelang ging gepaard met een ongewoon felle ideologische uitstraling.
Bovendien kwamen sommige studenten terug uit Wisconsin en Indiana met een duidelijk inzicht in politieke macht en organisatie, en met wat minder belangstelling voor lange, moraliserende discussies. Een student uit Princeton vertelde mij na een verkiezingstocht door Wisconsin, dat hij vooral getroffen was door de slechte en rommelige organisatie waar McCarthy zelfs in de Mid-West - zijn geboorteland - van afhankelijk was. Volgens hem was het niet in de eerste plaats van belang wat tegen de kiezers werd gezegd, maar of er een organisatie bestaat om met de kiezers in contact te treden en hen voor te lichten. Dat was de weg naar politiek succes. Ik kon met moeite het docerende commentaar voor me houden, dat het in de democratische politiek bijna altijd de organisatie is die de doorslag geeft en niet het programma.
Zoals het fenomeen McCarthy één zijde van het radicale zwaard zijn scherpte ontnam, zo deed president Johnson dat met de andere kant door het strijdpunt van de vrede in Vietnam te herleiden tot een kwestie die nu in de eerste plaats afhangt van diplomatieke onderhandelingen. De aanvallen op leger en industrie en de fraaie manifesten op de advertentiepagina's van de voornaamste kranten zijn op het ogenblik verdwenen. Discussie over de Vietnam-politiek moet nu noodzakelijkerwijs draaien om de tactiek die in Parijs wordt gevolgd, zelfs al blijven er belangrijke punten over, zoals de kwaliteit van de regering in Saigon en de toekomstige Amerikaanse politiek in Azië. De discussie heeft weinig dramatische kanten.
Bovendien heeft het weinig zin meer Johnson te haten, omdat iedereen aanneemt dat hij volgend jaar uit het Witte Huis verdwenen zal zijn. Geen van beide kandidaten is van plan een terugkeer in uitzicht te stellen naar de politiek die escalatie in Vietnam tot gevolg had.
De Johnson-haters en de minder dogmatische tegenstanders van de oorlog hadden eerst zowel Robert Kennedy als Eugene McCarthy op wie zij hun loyaliteiten konden richten. Velen waren ervan overtuigd dat Kennedy had kunnen winnen als hij de kandidatuur gekregen had. Wat zullen de Kennedy-supporters nu doen? Een McCarthy, van wie geen overwinning verwacht kan worden, is voor velen van hen onaantrekkelijk. Maar Humphrey, van wie men mag aannemen dat hij zal kunnen winnen, heeft de smet op zich van een Johnson-strijder. Toch is het moeilijk Humphrey te haten. Zijn stijl past beter bij de intellectuele pretenties van de universiteiten dan die van Johnson, ondanks het vele uitstekende werk dat onder Johnsons bestuur voor het onderwijs is gedaan. Afgezien van Vietnam kunnen ook de liberalen weinig bezwaren hebben tegen Humphrey. De vice-president spreekt de vakverenigingen aan, hij maakt een veel grotere indruk op de negers van de steden dan McCarthy, en hij kant zich scherp tegen de misstanden in de Amerikaanse samenleving.
In de afgelopen zes maanden zijn de politieke verhoudingen op de universiteiten veranderd. Daarvóór konden studenten en stafleden verdeeld worden in degenen die zich openlijk tegen Johnsons Vietnampolitiek uitspraken en degenen die daarmee nog wachtten. Vietnam was de toetssteen en er waren maar weinigen die het regeringsbeleid steunden. Die situatie is veranderd door het besluit van Johnson, door Parijs, de moorden, de oproeren in de steden en de onrust en opstand op de campus. Wat eenvoudig was is ingewikkeld geworden. De komende campagne zal zonder twijfel de standpunten verduidelijken. De verkiezingen dwingen tot een of-of keus en daarna zal de vrijgekomen energie worden gekanaliseerd in kritiek op de nieuwe regering. Maar enkele veranderingen in de universiteit zelf - een andere status voor studenten, de opkomst van radicale politieke groepen en daarachter een grote belangstelling voor sociale problemen - zullen, naar het zich laat aanzien, blijvend zijn.