| |
| |
| |
Met neef in het bos
Isaac Faro
‘Hier, dit pad moeten we geloof ik hebben..., maar het rijk heeft het laatste woord en de gemeentebesturen hebben een heel behoorlijke inspraak, daar moeten we rekening mee houden. Ik vind het boeiend werk en het is leuk om het bijna van het begin af mee te maken. Onze afdeling moet in de naaste toekomst zeker naar de twintig man, nu doen we het nog met de helft. Het valt niet altijd mee, zo'n interne herstructurering gaat nooit zonder strubbelingen... Dat is vreemd, kruisen we hier al de Beukenlaan. Het is wel een verharde weg. De zon is niet te zien, maar kijk eens wat ik hier heb. Wat bibbert dat ding. Ik leg het op de weg’.
Hij buigt zich eroverheen. Een gave afgeronde persoonlijkheid, op jeugdige leeftijd iets vrij hoogs bij een provinciale dienst. Twintig à dertig mille 's jaars, zegt tante, dat ligt aan mijn voeten op het asfalt. Ik zou hem een trap willen geven. Jammer dat ik schoenen aanheb met stompe neuzen en platte hakken. Of wil ik hem zachtjes met de neuspunt strelen in zijn kruis. Afwisselend. Trappend en kietelend drijf ik hem voor mij uit. Op handen en voeten probeert hij mij te ontlopen, zich te verbergen tussen de bomen. Hij graaft zich een hol in de rulle grond. De spanning wordt ten top gevoerd.
‘Die naald komt eindelijk tot rust’.
‘Fijn’. Maar ik doe het niet. Gisteren heb ik Frank nog geplaagd met zijn frustraties toen hij na de begrafenis niet wilde pingpongen in het sterfhuis, terwijl de stemming na het tweede broodje al niet meer was te onderscheiden van die bij een bruiloft. Als ik iets echt wil durf ik het niet.
‘Als daar het noorden is...’
‘Kan het zuiden niet ver meer zijn, om van het westen en het oosten niet te spreken’. En toch: alles mag. Maar alleen als ook de partner wil, dat is de leer. Of als dat kan worden aangenomen. En als het gaat om een man en een vrouw of een meisje, ouder dan vier jaar, dan kan de man dat altijd stilzwijgend aannemen. Alleen al omdat ze een korte rok draagt. Of een nauwsluitende broek. Dat is nooit een kwestie van mode. Of geldgebrek. Nou vouwt hij de landkaart uit. Een heel klein trapje. ‘Ik dacht dat je de bossen kende als je broekzak’.
‘Verderop, in en om grootvaders boswachterij, zo noemen we die altijd nog, ken ik elk pad. Hier kom ik niet zo vaak. Maar ik weet het nu weer, deze weg een stukje volgen en dan rechtsaf, in rechte lijn naar de Ruige Dellen’.
‘Ruige Dellen, daar noem je iets’.
‘Daarachter ligt het Heksenbos, daar is het minder kaal, meer naaldhout. Je had hier een maand eerder moeten zijn, toen waren er nog volop herfstkleuren. Die had ik je graag laten zien’.
‘Toen stond het woud in vuur en vlam... meestal overwegen de duffe bruinen en gelen, is mijn ervaring. Maar ja, dan had je je vader tot meer spoed moeten aanzetten’. Ik zie dat neef dit niet waardeert. ‘Je moeder vond het ook al een bar ongezellige tijd om uit begraven te gaan, leek me. Hij had ook kunnen wachten tot je me het tere groene waas had kunnen tonen’.
‘Houd je niet van het bos?’
‘Ik vind het best zoals het nu is. Neutraal en kaal, zonder goedkope effecten’.
‘Waarom goedkoop. Kijk, de zon breekt door, nu wordt het toch heus heel mooi. Draai je eens om, die twijgjes met glinsterende waterdroppels...’.
‘Ja, wonderschoon, feeëriek, net parels’.
‘Die glinsteren niet zo... briljanten. Jammer dat ik...’.
Hij slikt het fototoestel in. Dit is een wandeling door de familieraad goedgekeurd, omdat de ontslapene veel heeft rondgezworven door deze wouden, waarin bovendien de enige echte oude nog menige boom zelf heeft geplant. Kiekjes maken van frappante lichteffecten past niet in deze opzet vol piëteit. Eigenlijk wel het aanzien waard, die druppels. Louis. Het mooi van een aankomend referendaris of wat dan ook kan mijn mooi niet zijn. Trouwens, wat is mooi of lelijk. Het gaat om de suspense of juist om het ontbreken ervan, het volkomen oninteressante. De vaas die rustig onbedreigd op tafel staat. Maar al eeuwen lang schilderen ze stillevens met saai vaatwerk. Hoe
| |
| |
moet ik Frank duidelijk maken... daar heb je het al, hij kijkt me onderzoekend aan.
‘Zeg, meen je dat nou of meen je het niet, van dat feeëriek?’
‘Ja zeker, alleen word ik van feeëriek niet warm of koud’. Juist daarom zou het me wat moeten doen. ‘Waarom moet ik me vergapen aan dat conventionele geglinster. Als ik er behoefte aan heb, aan dat vergapen, prefereer ik een willekeurige kale boom, een stuk boomschors, nog beter een saai stuk plastic. Ik heb nooit kunnen begrijpen dat Kant, een filosoof, zich zo liet imponeren door de sterrenhemel boven hem. En de zedenwet binnen in hem, of zoiets’. Ik zou hem een duw in zijn rug willen geven zodat hij voorover zou vallen in zijn briljanten... druppels zijn overigens rond als parels. Zijn windjek is te krap, zijn tot over zijn pols ontblote ambtenaarshanden bungelen dom heen en weer. Zelfs van Kant heeft hij niet terug. Ik zat in de zesde, hij al in de tweede van de HBS. Hij zag me niet eens, zijn vader vond dat ik het frans beter uitsprak dan hij. ‘Zo'n sterrenhemel is toch niet meer of minder imponerend dan mijn eigen... noem maar wat’.
‘Grote teen’.
‘Heel goed. Kleine teen of pink wordt meer gebruikt in dit verband’.
‘Afgelopen nacht was het fantastisch helder, ik kon niet slapen, een beetje benauwd. Weet je, het moet verbeelding geweest zijn...’.
‘Ja ja, het is primitief thuis dood te gaan, dat vond je moeder ook’.
‘In elk geval, ik heb nog wat gewandeld, op de trapjesberg heb ik recht naar boven gekeken naar de sterren en...’.
Ik zie paps eerder in het firmament dan in mijn grote teen. ‘En niet naar beneden naar je grote teen. Ik heb ook die teen niet ter tafel gebracht’.
‘Je bedoelde toch zoiets. Of wat bedoelde je nou precies?’
L'école zei hij met de kol van kolbak en een vette 1. L'école. Luister goed naar je nicht. ‘Ik bedoel niks bijzonders, alleen als ik hier om me heen kijk en ik zie al die vormen... tekens... structuren, dan verdom ik het om er een door de conventie bepaalde keus uit te doen en die ontroerd en likkebaardend te consumeren. En speciaal het fotogenieke, gepropageerd in die fotobladen van je... sierlijke twijgjes met waterdroppels rond als hoekig geslepen diamanten...’.
‘Fotobladen hebben andere onderwerpen tegenwoordig. En de buitenlandse staan vol advertenties waarin realistische naaktfoto's worden aangeboden, die je eerst zelf moet ontwikkelen en afdrukken. Zo glippen ze blijkbaar tussen de mazen van bepaalde wetten door. De zon verdwijnt. Vind je het nu heus niet somber worden? Minder boeiend dan daarnet. Dit is trouwens een vrij saai stukje aanplant’.
‘Allemaal conventionele relaties, licht en vrolijk, donker en somber’.
‘Toch wel gegrond in oeroude ervaringen’.
‘Het donkere graf, maar de vuurgloed in de oven van het crematorium. En als ze opeens het licht aandoen in je donkere kamer, speciaal als je een nieuwe aankoop aan het behandelen bent...’.
‘Wat bedoel je?’
‘Het is hier zo smal, ik ga voor je lopen’. Eindelijk rust. Een vermoeiende provinciaal, die niet genoeg heeft aan een half woord. Dit is heus prettig, links en rechts fantasieloze, rechte stammetjes. Geen geglinster, geen geruis in de kruinen. Alleen zelf beweeg ik. In het iets te wijde broekpak van tante Marijke, de eeuwig jeugdige. Kind, je bent veel te dun gekleed voor zo'n wandeling. Je kunt niet eens zeggen dat ze opleeft na de dood van haar man al vind ze het kennelijk een heel gemak dat hij voor goed het huis uit is. Ze heeft zich nooit iets van hem aangetrokken. Je oom was uit zijn humeur, hij heeft het marmeren tafelblad stuk geslagen met de asbak. Dat was het mooie, hij sloeg door. Ook wel op neef. Deze kleine boompjes zal opa wel niet hebben geplant. Een klein, ook al driftig baasje, blijkbaar doodgegaan in het jaar dat ik werd geboren. Hij was eigenlijk de hoofdpersoon op de familiereünie. Alle drift in de familie is van hem afkomstig. Maar hij kon zich uitleven met de bijl. Een houthakkersknecht uit Duitsland. De minste van zijn kinderen bankbediende, de hoogst geplaatste hoogleraar in Wageningen. Dode oom iets tussenin bij het gasbedrijf. Ook de kleinkinderen allemaal goed terecht gekomen. Een paar erg muzikaal. Net als opa, blijkbaar een echte Holzhackerbube. Voor Louis. Een achterkleinkind is er ook, al weer een driftkop net als opa. Kortom al zijn nazaten, behalve... Moeder nog niet beter? Fijn dat jij tenminste hebt kunnen komen. Hoewel ik ook van hokken word verdacht. Ik heb geen aanvulling nodig van opa en andere natuurverschijnselen. Ik ben alleen beweging in het nu. En geluid, dat merk ik nou pas. De wrijvingselektriciteit opgewekt door de dijen van een dik meisje op de fiets is voldoende om haar achterlicht te doen branden. Onvergetelijke uitspraak van neef. Zeker gedaan in de laatste vakantie die ik bij hen doorbracht. Ik bestond niet voor hem, be- | |
| |
halve als hij zoiets te vertellen had. Dan moest hij wel in gezelschap van een vriendje zijn, anders durfde hij niet. Ik zal hem voor zijn. ‘Er zit muziek in de broek van je moeder, hoor je wel?’ Je moet meer pap eten, heb je geen dynamo nodig. Leekoll. L'école. Luister naar je nicht. Ik ben geheel momenteel. Het beroerde is, of beroerde, laat ik blij zijn, maar ik heb hem sinds die vakantie nauwelijks meer ontmoet. Daarom is hij alleen reëel voor me als HBS-scholier. Vandaar dat ik steeds vijftien jaar terug duikel. Dat wil ik niet meer. Daar is weer zo'n groenige slagboom, daar zou ik nog wel eens op mijn buik overheen willen hangen. Maar dan bevuil ik tantes broek. Gisterenavond begon hij ook al over die logeerpartijen van vroeger. Maar ik vroeg of hij wel eens film of toneel zag. Toen begon hij de voordelen van het leven in de provincie te schetsen. Enerzijds de natuur binnen handbereik, anderzijds de kunstmanifestaties in de grote stad, minder naast de deur en daarom juist een uitdaging vormend tot selectieve en aandachtige deelneming. Ik heb hem gewezen op het krampachtig mooi moeten vinden, het mijden van experimenten. De terloopse wijze, waarop de stedeling overvloedig cultuur tot zich kan nemen. Bevalt het toneelstuk hem niet, dan gaat hij weg in de pauze. Naar de bioscoop tweede voorstelling. Daarna een nachtconcert bijgewoond. Tussen de middag even een galerie of een echte boekwinkel bezocht. Walgelijke praat. Zelf ga ik trouwens alleen geregeld naar de bioscoop. Daar laat ik dan toch de beweging over mij komen. En de suspense. Een vervelende, matte western? Daar is het zonnetje weer, maakt alles anders. Veroorzaakt een plotselinge interne herstructurering. Dat is het. De formulering maakt het effect acceptabel. Als Louis vraagt wat vind je ervan, zeg ik: het doet me wat op het moment dat er een plotselinge interne
herstructurering optreedt van de op zichzelf indifferente gegevens, tekens, vormen. O jee, het pad wordt breder. In godsnaam maar weer over zijn werk praten.
‘Weet je waar ik aan moest denken daarnet? Wat kunnen schooljongens toch gekke dingen bedenken. Naar aanleiding van die muziek. Een vriendje had een heel systeem bedacht om de wrijving die ontstaat als bij het lopen of fietsen de benen langs elkaar bewegen, om die wrijving te benutten voor de opwekking van elektriciteit’.
‘Ja ja, zeg wat houd je nieuwe functie nu precies in, dat is me nog niet duidelijk. Wat moet je ervoor doen?’
‘Ik heb zelf nog geen precieze taakomschrijving onder ogen gehad. In elk geval
| |
| |
wordt er veel bij geconfereerd. Het vlot kunnen formuleren, ook schriftelijk, is een eerste vereiste. En het werk moet nog groeien. Voorlopig zal de nadruk vallen op het coördineren, het bundelen van initiatieven, die zowel in als buiten de dienst naar voren komen. A-select in eerste instantie. Maar als we een overzicht hebben gekregen over heel die inbreng aan meningen, ideeën, voorstellen enzovoorts komen we in het actieve stadium, waarin we het materiaal selectief gaan ordenen, prioriteiten gaan stellen. Hiervoor zijn natuurlijk bepaalde richtlijnen gegeven van hogerhand, maar ik geloof - en dat is wel het aantrekkelijke van deze job - dat we een behoorlijke portie eigen inzicht zullen kunnen verwerken bij het opstellen van de normatieve suggesties, die uiteindelijk van onze afdeling worden verwacht. Deze kruising...’.
Ik wil niets normatiefs over je werk zeggen Louis, alleen dat voor mij het moment van interne herstructurering eigenlijk nooit...
‘Ja, we komen op bekend terrein. Dit pad naar links leidt naar de Blinde Eng. Dat was het uiterste punt van mijn zwerftochten vroeger. Samen met Joop. Dat was de uitvinder van die dijengenerator. Even een plasje maken’.
De zeikerd. Een mannenprivilege. Hij draait zich nog wél om. Met een been van driedubbele lengte zou ik hem kunnen raken.
‘Het zou ons te veel ophouden, anders zou ik je die boerderijtjes in de Eng laten zien. Twee met rieten daken en vakwerkwanden, volkomen middeleeuws. Vroeg zestiende-eeuws hoogstens, zoals op schilderijen van Brueghel. Je weet wel van die boerenbruiloften, de boeren in heel nauwe broeken met van voren afknoopbare foudralen. Of in de sneeuw. In het begin van het jaar lag er een prachtig pak. Toen ben ik er geweest. Ik heb nog foto's gemaakt, één zou zo door kunnen gaan voor een foto van een oud schilderij. Jammer, het zou ons zeker een uur kosten’.
‘Ik zie niet in waarom ik me voor een anachronisme zou moeten interesseren’.
‘Er gaat toch altijd een zekere bekoring uit van oude dingen. Je moet af en toe een beetje gevoel voor romantiek hebben. Het dagelijkse leven is nuchter genoeg. Ik dacht trouwens dat je zelf ergens aan een oude gracht woonde’.
‘Allang niet meer. Ik heb een flatje in west. We zijn nu wel heen over dat knusse sfeervolle wegkruipen. Achtste verdieping’.
‘Dus wel uitzicht’.
‘En hoe. En 's nachts... Lichtarchitectuur. Ook romantiek natuurlijk, maar met toekomst. Jouw boerderijtjes kunnen elk ogenblik instorten. Iedereen trekt weg uit de binnenstad’. Is al weer geweest. ‘Ik houd niet van die aftakeling rond me heen’.
‘Ik zou er ook niet willen wonen, in de Blinde Eng. Zeg, je moet er vroeger wel geweest zijn. In de laatste vakantie dat je bij ons hebt gelogeerd. Ik herinner me een grote wandeling met mijn vader. Eerst met de bus, een halte verder dan wij nu zijn meegereden’.
‘Ik heb geen geheugen voor dat soort dingen’. Over zijn werk gaat niet meer. ‘Hoe gaat het met Alice?’
‘Alice... je weet toch...’.
‘Vaag iets vernomen’.
‘Het ging niet meer. Het is eigenlijk begonnen in januari met die sneeuw. Ik kreeg eerst de schuld van haar koude voeten, terwijl ik haar nota bene had gewaarschuwd voor haar te nauwe laarzen’.
‘Hele dure zeker, van vierhonderd gulden. Ja, je moeder...’.
‘Maar daar ging het niet om, ze had ze zelf betaald trouwens. En toen gleed ze ook nog uit, toen ik foto's stond te nemen van die boerderijtjes. Ik kwam haar niet gauw genoeg te hulp’.
‘Je nam eerst een kiekje omdat haar persianer jasje van vijfentwintighonderd gulden zo mooi afstak tegen de sneeuw. Ik kan me indenken...’.
‘Welnee, ik had niet gezien dat ze uitgleed, ik dacht dat ze even was gaan zitten en de kraaien konden elk ogenblik van het dak wegvliegen, ik ging dus gewoon door’.
Een pak van heel fijn glad bont over je blote lijf. Krankzinnig, ik wil weten wat ze verder aanhad. Hoe lang die laarzen waren. Stevige wandelschoenen voor achter de baar.
‘... roetsch, daar ging ze weer, hard bevroren sneeuw, je kon het richeltje nauwelijks zien. Weer op haar derrière’.
Een woord om iemand een trap voor te geven. Een jongejuffersuitdrukking. Het werkt bevrijdend om altijd kont of reet te gebruiken. Anders is Louis juist voor genuanceerd taalgebruik.
‘Onwillekeurig schiet je dan in de lach’.
‘Als je rijk bent hoef je je niet te laten uitlachen, dat spreekt’.
‘Wat heeft dat er nu mee te maken. Zo geweldig bemiddeld is haar vader nou ook weer niet’.
Je doet elke dag wat je wil, je zit nooit vast aan gisteren. Heb je genoeg van iemand, dan ga je op reis. Een flinterdunne, maar heel dure en warme vacht.
‘Ze was zelf nog wel begonnen over een sneeuwwandeling. In het begin was ze goed
| |
| |
gestemd, al mocht ik haar niet inzepen’.
Windjek over truien, propperig en blozend, dikke wolle wanten. Gillend, zwetend. Burgermeissie.
‘Ik mocht alleen proberen op de schaduw van haar hoofd te trappen, dat spelletje had ze als kind met haar broertje gedaan’.
Lichtvoetig dansend, krankzinnig elegant bewegend. Een man in een roodbruine pels probeert me te ontwijken. Ik spring en boor de spitse laarspunt door de schaduw van zijn hoofd. Kort, gespierd; een grommende roodbruine beer heft zijn poot.
‘... te nat, te warm, te ver, er was altijd wel wat. Ze hield niet van het bos en niet van de zee. Van de zee houd je toch zeker wel?’
‘Ja hoor en ook van een zak petat op zijn tijd’.
‘Ben je nu echt zo nuchter? Ik geloof van niet, iedereen...’.
‘Jij kunt je nu eenmaal niet voorstellen dat iemand niet ingedeeld kan worden in een geijkte categorie. In elk geval heb ik genoeg aan mijn eigen ritme, dat van de zee kan ik missen’.
‘Kijk, we naderen de bosrand. Daar zie je al wat van de Ruige Dellen. Stukken hei, zandverstuivingen. Zo is het vroeger hier overal geweest. De bebossing dateert van zo'n honderd tot honderdvijftig jaar terug. Weet je wat ik nou wel eens zou willen zien? Een echt oerbos. Het laatste stukje is in ons land in de vorige eeuw gerooid’.
‘Waarom wil je dat zo graag zien?’
‘Interessant, iets waar de mens nu eens niet heeft ingegrepen’.
‘Door te kijken grijp je al in’.
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Zeg wat merkwaardig, die lage bomen hebben al hun bladeren nog’.
‘Die blijven er vaak verdord en wel aanzitten tot in het voorjaar. Beuken zijn het. Die grote verliezen hun bladeren wel, zie je, een greppel vol. We kunnen er rustig doorheen, kurkdroog. Pas op’.
‘Ik gleed uit, het ligt lekker’.
‘Jammer, de hei wordt steeds meer verdrongen door gras sinds de schapen zijn verdwenen. Hier ben je vroeger ook geweest. Loop maar achter me aan’.
Bungelende blote handen. De iets gebogen rug van zijn vader, al kan ik me die niet herinneren. Dwars door de Ruige Dellen.
‘Kun je het volhouden? Het is wel heuvel op, heuvel af hè. Dat mulle zand was voor Alice altijd net iets te veel. Nu kunnen we even door deze vallei het fietspad volgen. Daar links, dat is de Bult. Dat was vroeger wel het einddoel van een wandeling met vader. Op een keer was ik doorgelopen toen hij even moest pauzeren, rechtstreeks naar de top. Dan moest je een stuk onder struiken met stekels doorkruipen. Ik was al lang boven toen hij eraan kwam. Hij zag de winkelhaak in mijn bloes. Toen heeft hij me toch een ongenadig pak slaag gegeven. Vader kon enorm driftig worden, dat weet je wel. Dat had hij van opa. Je zult ook wel...’.
‘Wat deed je eigenlijk als Alice niet meer verder kon door het mulle zand?’
‘Ben je moe?’
‘Welnee’.
‘Dragen kon ik haar niet, we zijn altijd weer thuis gekomen, zij soms strompelend. Jij hebt tenminste behoorlijke schoenen aan. Ik moet eventjes...’.
Een hond, die zijn jachtgebied afbakent. Een hond, die zijn kwetsbaarste plek toont, zijn keel, wordt niet gebeten door een soortgenoot. Instinctieve moraal. De eerste de beste keer dat ik bij hen logeerde, ik was toen vier zeker en hij zes, zag ik hem liggen janken op het gazon.
‘Toch kan ik niet zeggen dat ik ooit wrok heb gekoesterd jegens vader vanwege het feit dat zijn handen zo los zaten. Ik geloof dat ik altijd gewoon heb aanvaard dat hij zo was. Ik heb dat gepraat over jeugdtrauma's altijd wat overdreven gevonden. Ik was ook niet zijn speciale slachtoffer, dat scheelt. Een vriendje dat een bal in het rozenperk trapte had ook zo een oorvijg te pakken. Trouwens ik geloof dat jij ook wel eens kennis hebt gemaakt...’.
‘Ze komen ervan terug tegenwoordig dat de invloed van het milieu overwegend is op je ontwikkeling. De factor erfelijkheid is veel belangrijker. Neem Louis, die is verwekt door een melancholieke schilder en zijn wettige vader is net als jij ambtenaar. Daar heeft hij dus tot zijn zeventiende tegenaan gekeken. Nu is hij niettemin schilder en melancholiek’.
‘Inderdaad, zo lijk ik in veel op mijn grootvader, die ik nauwelijks heb gekend. Mijn vader niet in die mate. Behalve in zijn drift. Die mis ik dan weer’.
Hij jankte en hij trappelde en hij sloeg met zijn vuisten op de grond. ‘En aan die erfelijke dingen heeft niemand schuld, niemand kan er wat aan veranderen. Dat gemier over dictatoriale of wat dan ook vaders is uit de tijd. Louis zegt...’. - o god, ik voer hem aan een zwijn - ‘uit ruimtevrees bouwen de mensen zich kooien, die tien keer kleiner zijn dan de onvermijdelijke, die bovendien om dat onvermijdelijke genegeerd kunnen worden. Tenzij je met alle geweld een koe wil zijn of wil leven in de middeleeuwen’. Loop uit frustraties, mono- | |
| |
maan. Maken van de nood een deugd. ‘En de zogenaamde kunstenaars onder hen smeden uit hun frustraties een kanon met onwrikbare loop en lanceren projectiel na projectiel. De ware kunst is monomaan, zeggen ze. Een goede schrijver heeft maar één onderwerp, praten ze elkaar na. Aan Louis weten ze niet wat ze hebben, die schrijft en schildert steeds nieuwe dingen. Die is elke dag als een...’ onbeschreven blad, dat is te lullig, ‘nou ja, die staat elke dag open...’ voor de inblazingen van de muze, jezus...
‘Ik begrijp wel wat je wil zeggen, hij is niet voortdurend gepreoccupeerd met zichzelf, hij stelt zich als het ware onbevooroordeeld op tegenover de buitenwereld en wat hem treft als mooi en belangwekkend verwerkt hij in zijn kunst’.
‘Mooi is onzin. Hij speurt naar structuren, isoleert ze, speelt en experimenteert ermee. Niet volgens een vast programma. Elke morgen is hij eigenlijk vergeten wat hij de vorige dag heeft gedaan. Hij bepaalt ook wel aleatorisch wat hij gaat doen. Schrijven, schilderen, lassen. Hij werkt ook in ijzer’.
‘Aleatorisch?’
‘Trouwens de aleatoriek speelt de hoofdrol in zijn nieuwe boek. De lezer kan een gegeven structuur... koopt een heel gamma van mogelijkheden. Hij kan het gegeven aleatorisch herstructureren. Niks ligt vast’.
‘Aleatorisch... Vorm jij nogal een vast punt in zijn leven? Ik ben er: alea jacta est, de teerling is geworpen. Bepaalt hij ook met de dobbelsteen met wie... Grapje’.
De schoft. ‘Sorry’.
‘Wat doe je nou. Mijn neus bloedt nog net niet. Je bent wel een echte kleindochter van opa. Ik gelukkig niet zo'n echte kleinzoon. Ik weet me te beheersen’.
‘De eerste keer dat ik je zag lag je jankend en trappelend van woede op het gazon. Later heb ik je woedend tegen je moeder horen schreeuwen: ik lust geen pindakaas. Je gooide de pot op de vloer, ik zie hem nog door de kamer rollen. Dat had nog iets van een spelletje, maar een vuistslag tegen een volle beker melk, dat te zien was een existentiële belevenis. En je moeder stond er dan onredderd bij, maar toch of ze inwendig stikte van de lach. Ze riep: pa, het joch is weer lastig... De rituele dans rond de ontbijttafel. Kom hier! En Lex blaffen’.
‘Wat weet je dat allemaal nog goed. Inderdaad, ik zal zeker geen gemakkelijk heer zijn geweest. Wat ik me nou nog herinner is die keer dat vader jou...’.
‘Je kwam niet en je liep ook niet echt weg, met tussenpozen liet je een droge snik horen. Zodra je begon te moduleren naar een soort staccato-jank wist ik dat je je zou laten pakken. Je werd aan je arm de kamer uitgesleurd, door de deur, die je moeder had geopend. Een soort sceptische hogepriesteres, daar leek ze op. Wat er in de studeerkamer met je gebeurde, weet ik niet’.
‘Het normale recept. Ik meen dat dat jou...’.
‘Jullie hebben ook nog eens echt gevochten. Dat was een haast mythisch gebeuren’.
‘O ja? De laatste vakantie dat je bij ons was kan ik me nog goed herinneren, maar toen...’.
‘Toen was je al getemd, dat gevecht was eerder’.
‘Geef eens bijzonderheden, dat interesseert me. Dat mijn aversie tegen melk en zo wel eens aanleiding gaf tot onverkwikkelijke tonelen is me nog wel enigszins bijgebleven. Maar een vechtpartij...’.
‘Ach, je sloeg eens een keertje terug’. Zelfs dat niet. ‘Zeg, we komen hier in het Heksenbos zeker’.
‘Ja. Je zult er toch wel iets meer van weten als het zo'n indruk op je heeft gemaakt’.
‘Gewonnen heb je niet, dat is de hoofdzaak. Houden ze hier heksensabbat? Het is wel donker, maar die sparren staan mijns inziens te dicht op elkaar om er een orgie tussen te kunnen houden. De bebossing dateert hier uit de vorige eeuw, zei je. Toen waren de echte orgiën al lang verleden tijd. Een of andere romantische baron heeft die naam bedacht. Hoe zouden de heksen hier kunnen landen tussen die stammetjes...’.
‘Als mijn vader goed gestemd was brulde hij als een wild beest als we hier wandelden, om me te laten schrikken’.
‘Heksensabbat, de mensen maken zich daar erg overdreven voorstellingen van. In werkelijkheid is het een vrij onschuldige happening. Men spreekt over weerzinwekkende praktijken, bekend op de pijnbank. Maar wat is nu helemaal die beruchte aarskus. Als beide partijen er maar plezier aan beleven’. Hij kijkt me aan, met heksenzalf ingesmeerd zou ik onzichtbaar zijn. ‘Je hebt toch wel eens gehoord van die bijeenkomsten?’
‘Ja, maar de details weet ik niet zo. Nu komen we aan de boswachterij van opa, zoals we die altijd nog noemen. Daar achter die greppel en die zware slagboom. We beschouwen het daar als ons privé-terrein. Langs dat pad zijn we in een goed half uur thuis. Zie je die berkenopstand daar? Zo zie je het niet vaak’.
Die brede greppel vol droge bladeren, daar gooide oom me in en hij liep door zonder om te kijken.
| |
| |
‘De zon, we kunnen best even op deze bank gaan zitten’.
Ik klom eruit. Lex blafte waarschuwend. Hij draaide zich om, zag dat ik uitdagend bleef staan.
‘Het is hier waarachtig behagelijk, het lijkt wel voorjaar. Vader is toch wel jong gestorven, als je ziet hoe oud de mensen worden tegenwoordig, honderd is al niks meer’.
Kort en gezet was hij, maar geweldig vlug. Terug naar tante, zeg ik je, of... Weer had hij mij in zijn armen. Tien meter is veel, dat kan haast niet. Toch vloog ik een heel eind door de lucht voordat ik ruggelings in de blaren kwakte. Feilloos kwam ik terecht waar het pakket het dikst was, al handelde hij in grote woede. Het was geen plagerig stoeipartijtje met een kind. Ik voelde me zijn volwassen vijandin. Hij sprak ook nooit tegen me als tegen een kind. Kan je moeder het nogal rooien, vroeg hij me. Zie je je vader nog wel eens? Je neef heeft drie vijven op zijn rapport. Tante is zeker weer aan het kletsen bij de buren.
‘Ik vraag me wel eens af of vader zich niet een beetje verwaarloosd voelde door moeder. Het was een goed huwelijk hoor, maar soms leek het wel of ze wat te veel aandacht besteedde aan haar maatschappelijke activiteiten. Ach, het was een klein gezin, het kon... Laatst heb ik haar voor het eerst in functie meegemaakt. Ze was een van de spreeksters bij het afscheid van de burgemeester. Ze deed het voortreffelijk moet ik zeggen. Ondanks de huiselijke omstandigheden, vader had pas zijn eerste aanval gehad... Ik heb hem eigenlijk nooit kwaad gezien op haar. Terwijl toch iedereen die bij ons thuis kwam vroeg of laat wel eens het slachtoffer is geworden van zijn drift’.
‘Je moeder is gevoelloos, dan is er geen aardigheid aan’.
‘Nou nou’.
De laatste kerstvakantie. Frank altijd weg met vrienden. Ga maar wandelen met je oom, dan kun je hem wat opvrolijken. Dus moest ik thuis blijven van hem. Ik sloop achter hem aan. Hij droeg een bruinige loden jas en een alpinopetje. De glanzende roodbruine Lex was beter te zien. Toen ik te dichtbij kwam, begon die te blaffen. Jij hier? Hij had zich niet geschoren, het was de morgen van de eerste kerstdag zeker. Die tweede keer bleef ik liggen in de greppel aan de rand van het heksenbos. Ik was diep geschokt. Zo gekwetst dat ik mijn lange magere benen, die schuin naar boven staken, liet voor wat ze waren. Blijf liggen waar je ligt en verroer je niet. Hij keek niet. Ik acteerde het gejank van Frank. Hij liep door. Het werd een vast ritueel, in zoverre dat het een paar dagen later nog eens gebeurde. Ik ga wandelen, alleen. Het besluipen. Toen werd ik drie keer geworpen.
‘Je kunt mijn moeder toch niet gevoel- | |
| |
loos noemen omdat vader haar spaarde in zijn driftbuien. Je kunt beter zeggen dat ze zich altijd zo veel mogelijk heeft ingespannen om zijn onredelijke driftaanvallen te voorkomen’.
‘Pa, het joch is weer lastig’.
‘En wat ook illustratief is in dit verband en in elk geval duidelijk maakt hoe zeer ze altijd rekening heeft gehouden met vader, is wat ik haar gisteren tegen haar zuster hoorde zeggen over jou. Ze vertelde wie je was en voegde eraan toe dat vader altijd naar een dochter had verlangd en dat ze jou daarom jaren lang alle vakanties bij ons te logeren had gevraagd, hoewel ze zelf wel eens naar het buitenland had gewild’.
‘Ach, wat ontroerend. Ik was heus wel meegegaan naar de bergen’.
‘Ik vind dit helemaal geen aanleiding tot ironie. Overigens heeft vader je inderdaad behandeld als zijn eigen kind. Nu we hier op deze bank zitten...’.
‘Ik geloof dat je moeder geweldig kan acteren. Die smartelijke oogopslag toen ik haar condoleerde. Even later hoorde ik haar zeggen: en dan laat ik de muur van de zijkamer uitbreken. De werkkamer was al zijkamer geworden. Er zijn weduwen die het bureau van hun man jarenlang onaangeroerd laten en af en toe gaan snuiven aan de ongeleegde asbak’.
‘Moeder is nu eenmaal geen vrouw die bij de pakken neerzit en het is toch een normaal gezond verschijnsel dat iemand na een groot verlies te hebben geleden onderhevig is aan wisselende stemmingen. En wat die werkkamer betreft, dat ze een vertrek dat slechts door de aanwezigheid van mijn vader als zodanig kon functioneren, zo gauw mogelijk aan zijn bestemming wil onttrekken... Ik had eerlijk gezegd juist van jou wat meer begrip verwacht voor haar houding. Je zou hier werkelijk blijven zitten, het zag er vanmorgen niet naar uit dat het zulk lekker weer zou worden. Doordat de zon in het verlengde van de brede greppel staat, trekken we er, ondanks de lage stand, het volle profijt van. Deze bank heeft opa nog geplaatst, weet ik van vader’.
‘Toen mijn moeder een maand geleden aan het ziekbed van je vader zat kwam je moeder binnen en zei met tragische stem: de notaris is er ook heel slecht aan toe, de dokter denkt niet dat hij het eind van de week nog haalt’.
‘Ik vind het niet juist om uitgaande van een wat ongelukkige formulering een oordeel op te bouwen over haar gevoelens voor vader. Trouwens pas nadat je moeder is geweest, is vader naar het ziekenhuis gebracht - een schande dat ze hem weer naar huis hebben laten gaan - en zijn toestand werd toen echt niet als hopeloos beschouwd en het kan best zijn dat moeder refereerde aan een ander ernstig ziektegeval in haar omgeving. Eventjes nog. Wat een initialen zijn er in het hout gekerfd. Dat mocht in deze bank. Als opa zag dat ze in de bast van een boom sneden was hij des duivels, weet ik van vader. Maar het tekent de man dat hij de jeugd een uitwijkmogelijkheid voor hun snijdrift bood. Ja deze halve stam zou heel wat kunnen vertellen. Misschien dat jouw herinneringen eraan... Ik heb geloof ik een kou op de blaas gevat’.
De laatste grote vakantie. Eerst met de bus naar de Blinde Eng. Ik weet een kortere weg. Ga je gang maar jongen, Lex kom hier, jij gaat met mij mee. Zwijgend liep ik achter de hond aan. Doodmoe. Tot ik de greppel zag. Ik holde ernaartoe en zag dat de bodem modderig was. Maar ik danste aan de kant, stond op mijn handen en liet me neerploffen in het mos. Ik bleef liggen of ik er neergeworpen was. Toen sprong ik op en zette een voet op een glibberige tak in de greppel. Laat dat! schreeuwde hij. Ik luisterde niet. Hij trok me aan mijn arm achteruit, maar ik rukte me los en riep: ik doe het lekker toch! Balanceerde. Halverwege gleed ik in de modder. Hij liet me eruit klimmen. Zwartgelaarsd stond ik voor hem. Hij legde zijn hand in mijn nek en duwde me voor zich uit. Hier op deze bank ging ik voor het eerst van mijn leven over de knie. Hij sloeg. Zijn hand veranderde gradueel van richting, veerde steeds minder op, kwam, nog iets zijdelings verglijdend in een vaste richting, bleef liggen waar hij lag en verroerde zich niet. Haast niet, een grappig gevoel. Lex blafte opnieuw. Ik volgde zijn blik en fluisterde: Frank, tussen de bomen. Hij sloeg nog twee keer uit alle macht en schreeuwde: daar, dat zal je leren!
‘Zo, zullen we gaan, het wordt nu toch fris. Wat ik net zeggen wou, hier op deze bank heeft vader je eens een ongenadig pak slaag gegeven. Ik wist niet wat ik zag. Ik had hem nog nooit zo kwaad gezien. Zeker niet op een vrouw' Een meisje’.
‘Je was natuurlijk blij dat jij eens buiten schot bleef’. Wat wordt dit na vijftien jaar alleraardigst opgelost. Hij heeft me verder gemeden. Hij zei niet meer luid: ik ga wandelen, alleen. Diezelfde dag vertelde Frank over die dijengenerator. Ik heb het idee dat zijn vader sindsdien nooit meer een alpinopet heeft gedragen, nooit meer driftig is geweest. Daar weet ik niks van. De eerste symptomen van zijn ziekte werden openbaar. Dat is niet zo. Tante keek naar mijn vuile kleren. Frank fluisterde. Later zei ze:
| |
| |
| |
Karel Soudijn
Oud Amsterdam
Door handig knutselen gezorgd
dat het spul er een beetje toonbaar uit ziet.
De straat voor het huis is smal.
Als vrachtauto's de hoek om komen
vallen de kopjes van tafel
want het huis staat niet erg stevig in de grond.
Hij zou het liefst wonen in een even grote buurt.
Met wat bredere straten en wat grotere huizen.
En in de kelders een parkeerhaven voor de auto's.
En wat plaats om het knutselwerk in op te bergen.
En het zou mogelijk moeten zijn
om door handtekeningenakties
vervelende mensen uit je buurt te weren.
Want het moet er een beetje gezellig blijven.
ziet je moeder niet dat je overal uit bent gegroeid. Ze ging lenen bij de buren. Hij heeft geen woord meer tegen me gezegd, ook geen afscheidswoord. Hij was die dag op reis, hij heeft zijn dochter niet nagewuifd. O jee, ik ga huilen. Pas eergisteren heb ik hem weergezien. Ook al niet waar.
‘Ben je moe? Ja, dat krijg je vaak nadat je hebt gerust, dan voel je je spieren, vooral als je niet geoefend bent. Nog een half uurtje’.
Of ween ik om bloemen... Als Frank niet had gekeken, niet had gefluisterd tegen zijn moeder, zijn vriend. Ze heeft op der... Als ik geen te lange jurk van het buurmeisje had moeten dragen. Wat een spontaan en zorgeloos meisje was ik geworden. Niemand had mij moeizaam hoeven te verleiden. Ik was niet in verwarring gebracht door elke man, die naar me keek. Ik had verwarring gesticht, speciaal in trouwhartige hondeogen van mannen vol brute kracht. Ik duikelde om elke gladgeschilde slagboom, die we tegenkwamen. Die bij opa's boswachterij was het dikst en bruin gelakt, haast vonden mijn kleine handen geen houvast. Ik werd niet gekozen, ik was het die koos. Misschien gebruikte Louis elk kwartaal zijn dobbelstenen, vaal zwart met witte ogen. Had je moeder niks beters om mee te geven. Te klein, versleten, kleine ronde gaten... Aleatoriek.
‘Daar kun je de straatweg al zien. We zijn op een behoorlijke tijd terug. Ik moet nog wat aan een rapport werken. Alice had daar weinig begrip voor, dat ik niet elke avond aan haar kon besteden. Zeker in zo'n eerste aanloopperiode ben je steeds met je werk bezig. Er speelt nu weer een bijzonder controversionele kwestie. Volgens mij moeten we ons, gezien de nog niet voltooide herstructurering, als uitvoerend orgaan min of meer passief opstellen. Wacht, even een paar korte puntjes noteren, daar kan ik straks iets aan hebben’.
Ik was berstens vol warme erotiek geweest, diepgevoeld en ongeremd. Louis, de wijze waarop jij de herstructurering van het materiaal tracht te bereiken... ik geloof dat men een speciaal orgaan moet hebben om je werk te kunnen waarderen. Jij gaat als het ware de interne aleatoriek meedogenloos te lijf met een externe. Maar zoiets had ik dan nooit kunnen bedenken.
| |
| |
| |
| |
|
|