een kamertje met een eigen entree via de diensttrap. Albert moest mee op bezoek en de vriendin bleek bereid om het kamertje gratis ter beschikking van Albert te stellen, het van een piano te voorzien en tussen het kamertje en haar appartement een schot van geluidwerend materiaal te laten aanbrengen. Maar het betekende dat Albert er alleen moest wonen, zonder Custer.
Hartverscheurende taferelen! Om zich te troosten vertrok Custer naar Majorca, en Albert gordde zich aan voor een maand van frenetieke studie.
We merkten een poosje niets van Albert. Toen ging op een dag de telefoon en hoorde ik zijn gejaagde stem weer.
‘Ethel, je moet me helpen’, gilde hij, ‘mijn hospita is gek geworden’.
‘Wat? Wat bedoel je, wat is er aan de hand?’
‘Ze heeft een pistool, Ethel, en ze zegt dat ze op me zal schieten als ik niet wegga’.
‘Wel, mijn hemel, Albert, ga dan’.
‘Maar je begrijpt het niet. Ik kan niet weggaan met mijn recital over twee weken. Ik moet studeren, ik kan niet van de piano weg. Maar ze zal vast op me schieten’.
‘Weet je het zeker? En waarom dan? Heb je de huur niet betaald?’
‘Nee, ik betaal geen huur, daar gaat het helemaal niet over. Ze zegt dat ik meisjes op mijn kamer ontvang’.
‘Meisjes? Maar Albert!’
‘Dat mens is pathologisch jaloers, Ethel. Ik heb het pistool gezien, waarmee ze op me schieten wil. Ze doet het echt, een dezer dagen schiet ze door de afscheiding, op mijn handen. Mijn handen!’
‘Waren er dan werkelijk meisjes op je kamer Albert?’
‘Welnee, natuurlijk niet. Er was een meisje op mijn kamer, ja, maar dat was Krimhilde, ze kwam om me te horen spelen. Maar verder niets, helemaal niets. En nu is dat ouwe mens gek van de jaloezie’.
Ik wist dat hij de waarheid sprak, want zo het al denkbaar zou kunnen zijn dat Albert zich voor een meisje interesseerde, er was niet de minste mogelijkheid dat Krimhilde, de van top tot teen in zwart leer geklede Krimhilde, zich ooit voor mannen zou interesseren. Albert was onschuldig als een pasgeboren kind, dat was duidelijk. Maar wat nu?
‘Luister Ethel, de reden waarom ik opbel is deze: voor het tussenschot, in mijn kamer, staat een kast. Luister je, Ethel?’
‘Jazeker Albert, ik luister’.
‘Wel. Ik had gedacht, als ik die kast nu vul met zaagsel, en ze schiet met haar pistool, dan blijft die kogel in dat zaagsel zitten, en dan hoef ik niet in angst te zitten voor mijn handen. Begrijp je dat, kan je dat volgen?’
‘Ik hoop het’.
‘Luister Ethel. Jullie hebben een poes. Jullie gaan dus geregeld met zaagsel om. Hoeveel zaagsel zit er in een pak zoals dat voor katten wordt verkocht? En hoeveel pakken heb ik nodig om mijn kast te vullen?’
‘Dat hangt er van af hoe groot de kast is’.
‘Nogal flink groot’.
‘Wat heb ik daar nou aan? Hoe groot precies?’
Albert ging hem opmeten, protesterend dat hij geen meter had. ‘Maak dan maar een schatting’, raadde ik hem aan. Na een poosje kwam het resultaat van zijn meterij door: drie meter hoog, twee meter breed, driekwart meter dik.
‘Een ogenblikje, Albert, ik bel je wel terug’. Zulke problemen behandel ik nooit zelf. Na een ogenblikje had ik mijn echtgenoot aan de telefoon. Hij liet mij eerst een zak zaagsel opmeten en gaf toen het antwoord: ruim 1200 zakken. ‘Niet dat ik nieuwsgierig ben’, zei hij daarna, ‘maar waar is het eigenlijk voor?’
‘Om kogels tegen te houden’.
‘Wat? Wat ben je van plan?’
Ik legde het uit. ‘Zaagsel is waardeloos’, zei hij dadelijk. ‘Zand zou beter zijn. Aangenomen dat die kast het houdt. En de vloer. Bijna vijf kubieke meter zand, heb je dat wel eens bij elkaar gezien?’
‘Nee’.
‘Nou het is een machtige hoop, laat ik je dat vertellen. Bijna tienduizend kilo’.
Ik belde Albert weer op en bracht hem de boodschap over. ‘Hoe denk je het naar boven te krijgen?’ vroeg ik.
Aan het andere eind van de lijn klonk een vreemd geluid. Ik dacht eerst dat hij lachte, maar hij huilde. ‘Ik kan het niet meer aan allemaal’, piepte hij tussen de snikken door, ‘het is te veel voor iemand die zo gevoelig is als ik. Custer moet maar dadelijk terugkomen. Ik ga hem een telegram sturen, nu dadelijk’. Zijn stem klonk alweer opgewekter en hij belde haastig af.
Custer moet het op een of andere manier allemaal geregeld hebben. Op een zekere morgen, in elk geval, lag er een uitnodiging in de bus voor Albert's recital.
We kleedden ons netjes aan en waren op het aangekondigde uur present in de concertzaal. Tot onze verrassing was het vol. Vrienden en kennissen van Custer en Albert, relaties van de Gravin, met tiara's en monocles, muziekcritici, en persfotografen. Op de omslag van het programma stond een foto van Albert, aan een vleugel gezeten; een ouderwetse foto met veel