Hoewel nog altijd behorend tot de rijkste, zijn de oude naties hier in zekere zin de zieligste van de wereld: in die zin dat zij geen verbetering meer verwachten. De beste toekomst die zij zich kunnen denken is er een waarin hun positie langzaam zwakker wordt in plaats van snel. Vooruitgaan is onmogelijk. Er is weinig twijfel dat over honderd jaar west-Europa tegenover Rusland en China en Afrika minder in te brengen zal hebben dan nu; maar het kan een tijd duren voordat de toestand onhoudbaar wordt en wij ons zullen moeten gaan verhuren als huisleraren en chauffeurs. Intussen is onze gemoedsrust gediend met de gedachte dat er eigenlijk geen toekomst bestaat, alleen een dagelijkse voortzetting van het verleden. Als het een beetje wil zullen de praatjes van de populaire wetenschap over onze veranderende wereld blijken weinig meer te zijn dan een manier van interessant doen, die aan het weznenlijke niet raakt. Nu al is het duidelijk dat de nieuwe zelfstandige naties niet anders in het hoofd hebben dan de fouten van onze geschiedenis nog eens overdoen, en de nieuwe grote machten denken alleen aan machines. Daar tegenover vertegenwoordigen wij de ervaring, en de menselijke waarden. Wie weet blijft het nog een poos zo.
Het moet mogelijk zijn om in betrekkelijke voldaanheid een statische beschaving te beheren; maar niet op dit punt in de geschiedenis. Er verandert toch inderdaad teveel. Wij kunnen niet vredig vegeteren, wij moeten voortdurend achter de gebeurtenissen aanhollen, met ontwikkelingsprogramma's en wegennetten en universiteiten en omscholing. De problemen van de vrijetijdsbesteding worden opgeworpen door mensen die nooit een minuut voor zichzelf hebben. Wij zouden niet drukker bezig kunnen zijn als wij een nieuwe maatschappij op het oog hadden; alleen zouden wij waarschijnlijk met meer animo werken als dat het geval was.
Vandaar de aantrekkelijkheid van een boekje van Nigel Calder, de wetenschappelijke medewerker van de New Statesman: The Environment Game. De hoofdzaak bij het beramen van de toekomst is voor hem dat wij van de landbouw af moeten, en dat zal mogelijk zijn zodra er een betere manier gevonden is om de zonne-energie te benutten dan door planten en dieren. Als die eenmaal gevonden is, en het hoeft niet erg lang meer te duren, kan de voedselproduktie verzorgd worden in fabrieken die bijna geen ruimte innemen en die overal neergezet kunnen worden. Het laatste punt is van belang omdat de mensheid dan gelijkmatig over het aardoppervlak verspreid kan worden, de zee niet uitgezonderd: er kunnen heel behoorlijke steden worden aangelegd op bevroren stukken zee. In de laatste oorlog was er al een plan voor een vliegdekschip op ijs, waarvan het mooie zou zijn dat het niet kon zinken. Het probleem was dat door stromingen het eiland de neiging had om aan de ene kant af te kalven en aan de andere uit te stulpen. Als daar een correctie op gevonden is, belet niets de bouw van steden van 50 000 of 100 000 mensen ter zee. Een wereldbevolking die tot 9 miljard koppen is uitgegroeid kan dan makkelijk geborgen worden zonder dat zij elkaar steeds in de weg lopen. Klimaat is geen zorg; de steden zullen gewoonlijk overkoepeld zijn, en hun eigen weer bepalen.
In het overgeschoten land houden wij dan de natuur en de wildstand op peil, en daar gaan wij op vakantie en op jacht. In de steden is het geborgen leven, en voor rivaliteit om sociaal overwicht is weinig plaats; het gebruik van computers voorkomt de verwezenlijking van het schrikbeeld van de meritokratie en het oude spel, waarbij wij probeerden om van zo hoog mogelijk de zaken van onze naasten te regelen, heeft geen zin meer. In plaats daarvan toetsen wij onze bekwaamheden in allerlei nieuwe spelen, die ons een zeker aanzien kunnen verlenen maar geen gezag over onze medemensen. Calder stelt voor een gokspel, een vaardigheidsspel, een kennisspel, een sex-spel, een sportspel en een aantal andere, waar nieuwe bij bedacht mogen worden. Met deze bedrijvigheden blijven de mensen in hun steden aardig in de weer, en zij kunnen ieder door hun individuele telecommunicatiesysteem contact houden met mensen en gebeurtenissen in andere steden, en het leven van de dieren in de wildernis bekijken. Een deel van het jaar, vier of zes weken lang misschien, mogen zij zelf de wiildernis in, om te zwerven en te jagen. Het behoud van de wildstand zou beperkingen op de jacht verlangen die het best de vorm konden aannemen van bepaling bij voorbaat welke individuële dieren ieder voor zijn rekening mocht nemen - dan kwam er meteen de moeilijkheid bij om ze te vinden. Geen geweren: kruisbogen liever, anders zou het lawaai in de wildernis de dieren nerveus maken; ook vliegtuigen en andere vervoermiddelen zouden zo goed als geluidloos moeten zijn. Het idee dat alles beheerst is het environment game: het kennen en genieten van de omgeving.
Het klinkt in verkorte vorm als een grap; en zelfs zoals Calder het beredeneert, uitvoerig over sommige van de fysieke voorwaarden