Het betoverde zwaard
Andreas Burnier
Een verblutie
In de nacht hing het zwaard boven mijn hoofd en de stem sprak: Betast het geraamte. Er was nergens een geraamte in de buurt, ook in mijn bed was niks: geen vrouw, geen meid, geen slet, geen toevallige voorbijganger die de laatste trein had gemist. Het was verrot koud, alleen onder één deken. Het zwaard zwaaide en ik hoorde opnieuw de stem, iets luider dan daarnet: Betast het geraamte!
Ik keek om mij heen: de kastdeur stond een eindje open, onderaan staken schoenen er uit. De kunstenaar stapt als hij werkt uit zijn lichaam, zoals de mohammedaan uit zijn schoenen, zei Picasso. Ik begreep nu wat de stem wilde, maar wachtte tot hij het voor een derde keer zou zeggen, zoals het altijd gaat in oude sproken en schemerige legenden. Dat had ik niet moeten doen, want er sprak niets, maar een droppel bloed viel van het zwaard op mijn ribben. Ik hief mijn linkerarm en betastte met de rechter spaakbeen en ellepijp, polsgewricht en vingerkootjes. Daarna tastte ik met mijn rechterhand mijn ribben af, de rachiteuze sporen van mijn jeugd, waarbij ik altijd de tel kwijtraak.
Al tastend begon ik het geraamte onder mijn huid voor mij te zien, en de vlammen die er aan zouden lekken binnenkort, of de wormen die er over enkele jaren tussen zouden spelen. De wormen waar ik zo bang voor ben en die mij het spelen vergalden, vroeger, bij regen.
Dit is het dus, dacht ik. Wat heb ik mijn hele jeugd verdaan met lichtzinnig gedans en gespring. Mijn jongelingstijd met geschreeuw, dichtend en gillend: Goden, vuile rotgoden, kijk eens hoe ik leef! Nu ben ik volwassen en naarmate ik ouder werd, werd mijn gehoor scherper. De lagere goden hoor ik al lachen, en de laatste god hoor ik zwijgen. Waartoe al die studie, ambities, reizen, pretenties, manifeste gevoelens? Eerst het lachen in het lekken van de vlammen, en dan de stilte.
Het zwaard leek nu langer en dunner te worden, een longitudinale erectie richting aarde. Ik verwachtte dat er rode klaprozen aan zouden ontbloeien, en meende dat dat gebeurde.
Nu begon ik Spanje voor mij te zien. Het zwaard bleef boven mij schommelen, langzaam uitgroeiend, maarde omgevingwerd een zwaar klooster, met zuilengangen, gebeden, verborgen martelingen en veel pederastie.
Op de binnenplaats was een boom. Schitterend speelde de harde Castiliaanse zon tussen de bladeren, groen, met hier en daar al bruingele bladeren, doorschijnend als het gezicht van de vrouwelijke heilige wier beeld ik vol verering in mij droeg. Deze boom is meer vergeestelijkt dan jij, broeder Alfonso, sprak de abt prior tot mij. Als het weer herfst wordt moet jij even ver zijn: doorschijnend voor de geest en het licht gods. Ik kan niet, vader, sprak ik deemoedig. Vergeeft u mij dat ik, uw nederige dienaar en de allernederigste dienaar gods niet verder ben gekomen dan de eerste gebeden. Je zult deze winter nog in de gelegenheid zijn vele penitenties te doen, broeder, sprak de abt prior opnieuw. Zo je dan nog niet verder komt op je geestelijke weg, zul je het klooster moeten verlaten.
Nu zag ik een streng landschap om mij heen, vanuit een hoge burcht. Het zwaard was ondertussen mijn bed nog meer genaderd. Ik deinsde terug voor de verplichtingen die het gezag over dit land en zijn weerbarstige bevolking mij oplegde, en vluchtte in mijn studeercel waar het koel en stil was, en waar ik omgang had met de grote geesten uit het verleden: de arabische wijzen en dichters, joodse profeten, filosofen en mystici, Griekse wiskundigen en astronomen, oosterse ingewijden, Romeinse rechtsgeleerden en moralisten.
Ik wist dat het toegeven aan een verzoeking was, als ik mijn maatschappelijke en staatkundige plichten verzaakte. Maar net als in het klooster was ik goedwillend, doch zwak en ijdel. Ik begaf mij in de wereld van de schone kunsten en wijze wetenschappen, ten koste van een gezond maatschappelijk bestel in het heden.
Uit het zwaard leek nu muziek te komen, een overdonderende symfonie, maar heel zwak, alsof het van mijlen ver weg kwam. Ik merkte dat ik geenszins bereid was het leven op te geven, nu ik weer niets had gedaan, nu ik weer veel had gedaan, ongelooflijk veel, maar niet het weinige en eenvoudige wat moest. Het zwaard raakte mijn navel met de punt, en de stem sprak nu voor de derde maal: Du bist das Schwert, du bist die Flamme.