Ja toch: een kapotte wekker. Ook de twee nog ongebarricadeerde ramen zaten te hoog om door naar binnen te kijken. Maar dit keer had ik hulp bij de hand. Ik sleepte wat puin en een plank aan, en maakte er een opstapje van. Verrassing: dit klaslokaal was nog in gebruik! Ik wist wel dat er nog mensen woonden in deze buurt, maar dat hun kinderen hier nog schoolgingen had ik niet durven dromen. Hoe moesten hun meesters het lawaai van buiten overstemmen?
Alles was netjes opgeruimd, de stoeltjes waren op de tafeltjes gezet. Nergens viel een stofje te bekennen. Aan de achterwand waren tekeningen opgehangen: ze stelden keurige huisjes voor, met hardgroene tuintjes eromheen. Idioot brede, perspectivisch fout getekende wegen liepen er naartoe.
In de vensterbank stonden bouwseltjes tussen de planten. Huisjes en kerkjes, gemaakt van hout dat misschien wel afkomstig was uit de sloop, maar zo precies bijgevijld dat het ook nieuw kon zijn.
Aan de zijwand hingen kaarten van Europa en Azië. Kaarten zoals je ze alleen op scholen ziet, zo stevig dat je er aanwijsstokken op kunt verslijten. Kaarten die nooit kunnen verouderen, want er staat alleen op wat nooit verandert: de loop van de grote rivieren, de ligging van de grootste steden. Steden zo groot dat je hele wijken kunt afbreken zonder dat het aan anderen opvalt dan aan de bewoners. Alleen een grootscheepse atoomoorlog zou deze kaarten onbruikbaar kunnen maken, een kleinere niet eens: hier en daar wat doorgehaald en de kaart was weer bijgewerkt.
Ik keek naar het bord, de plaats waar alles permanent wordt doorgehaald. Er stond nog iets op. Zelfs al kon de meester zich niet meer verstaanbaar maken door het lawaai, hij kon nog aanwijzen op de kaart, hij kon nog opschrijven wat hij wilde zeggen. Naar het handschrift te oordelen was het trouwens een juf.
1665. Tocht van De Ruyter naar Chatham.
1666. Prins wordt ‘Kind van Staat’.
1667. ‘Eeuwig Edict’.
Daar had ik vroeger ook al eens naar gekeken, toen om het moeizaam spellend over te schrijven in een schrift.
Toch was er nog een ander verschil. Toen hadden die woorden er onwrikbaar gestaan. Maar de vorm van de letters was veranderd. Ze waren geschreven in een kinderlijke meisjeshand, zoals je die wel eens ziet op de briefjes van de een of andere instantie: het handschrift is niet in overeenstemming met de aard van het bericht. De letters zagen er zo weerloos uit.
Wat moest ik doen. Stenen lagen hier in overvloed. Moest ik een ruit ingooien, naar binnen klimmen en met wilde krassen het geschrevene onleesbaar maken?
Of alles wegsponzen en op het glinsterend zwarte vlak met koeien van letters één woord kalken: puin? Maar gesteld dat ik dit zou durven - want ik was bang mij bij het naar binnen klimmen aan glasscherven te verwonden - dan was het nog de vraag of ik, staande voor het bord, de woorden niet zou willen sparen terwille van het handschrift. En in dat geval zou ik niets anders achterlaten dan een kapotte ruit. Niemand zou het anders noemen dan baldadigheid.
Ik liet alles maar zoals het was, stapte van mijn opstapje af. Zelfs dat trapte ik niet in elkaar. Nog even ging ik kijken bij de ingang van de school.
Een diep portiek met een traliehek ervoor. Het houten bordje met inlichtingen en de naam van de school ernaast. De Prinses Beatrixschool. Nou nou, het leek mijn eigen lagere school wel. Als je naar binnen keek zag je de geheimzinnige donkere gang, op werkdagen gevuld met onheilspellende stilte, in stofjassen gestoken schimmen of in koor dreunende kinderstemmen. Nog even geduld, nog even geduld... dan ben je op een nieuwe school. Daar stond de bank waar je niemand ooit op zag zitten. De rij haken voor de jassen begon verderop. Vandaag hingen er alleen de koppels van de klaarovers, en hun witte plastic jassen. Klaarovers! Zelfs hier, waar de wegen verdwenen waren.
Ik moest eraan denken hoe ik vroeger brandende lucifers in het portiek van mijn school had gegooid, niet eens in de hoop dat er brand van zou komen - nog in de lucht doofden ze al. Je wilde alleen maar iets terugdoen, al deed ik het uitsluitend tijdens de vacanties. Toch, toch droomde ik dat mijn lucifers langs onnaspeurbare weg, en misschien pas na lange tijd, de oorzaak zouden zijn van een brand. Zo was ik altijd weer teleurgesteld als na de vacantie het gebouw er precies, maar dan ook precies nog zo stond.
1667. Eeuwig Edict. Met mijn handen schudde ik de tralies heen en weer, al stond ik aan de goede kant, al hoefde ik maar los te laten om weg te kunnen lopen. Maar ik bleef naar binnen turen, al had ik alles al gezien.
Alles?
Plotseling moest ik lachen. Daar, hoog in de schemering, hing nog iets dat mij niet eerder was opgevallen: het portret van de koningin. Het was de bekende statiefoto, die is opgehangen in alle nederlandse lagere scholen. Het enige voorwerp dat nergens toe dient, waar niemand zelfs maar naar