Hollands Maandblad. Jaargang 9 (236-245)
(1967-1968)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Atheens kwartier
| |
[pagina 26]
| |
goeds van de Grieken gezegd kan worden. Integendeel. Het mag waar zijn dat er (alweer door de mannen in de eerste plaats) hartgrondig gespuwd wordt op straat (ook hoorbaar); het mag evenzeer waar zijn dat men vier flinke scheppen suiker in zijn Nescafékoffie doet en de koffie dan met het lepeltje oplepelt inplaats van opdrinkt; het mag ook waar zijn dat alle tentoongestelde voorwerpen in het Nationale Museum (dat een rijk bezit herbergt) genummerd zijn maar dat er geen catalogus te krijgen is; daar staat tegenover dat de bij grote hitte smeltende asfaltstraten officieus geplaveid worden met kroondoppen van allerlei merken bier en limonades, wat een vrolijk gezicht is; dat de plastic bekertjes waaruit men zijn frisdranken drinkt een brede rand hebben die het drinken veel plezieriger maakt dan in Nederland; en dat de rietjes eveneens dikker zijn dan in Nederland, waardoor zij de drank prettiger laten opzuigen. Dat zijn kleinigheden, ik besef het, maar alles is meegenomen. De Grieken houden ook van kleur. De populairste tandpastamerken (behalve natuurlijk Prodent, dat in Griekenland reclame maakt met de woorden: ‘Prodent tandpasta’), zijn Signal en Kolynos, de ene met een rode streep door het wit, de andere groen vanwege de chlorofylen of zoiets. En bij Columbia, even buiten Athene, worden grammofoonplaatjes geperst in het blauw en rose, overigens voornamelijk voor de Arabische landen, want daar pikken ze die zwarte platen niet. Wel zie je nog vaak mannen met een zwarte rouwband om hun arm (hoewel minder dan in Spanje), en een daarvan was de snelle pistachenootjes-in-cellofaan-verkoper, die alle terrasjes afschuimde en iets gejaagds over zich had, alsof hij voortdurend op de hielen werd gezeten door de politie. Dat werd hij waarschijnlijk ook, ik zag hem tenminste een keer haastig wegschieten, slinks achter een kiosk oversteken, en zich daarna schuilhouden achter wat mensen totdat een politieman voorbij gelopen was. Als je nee schudde (de pistachenoten zijn daar duurder dan hier, merkwaardig genoeg, vooral de pistachenoten in cellofaan zijn onredelijk prijzig) legde hij koopmansgeestig drie nootjes neer voor twee personen, om te proeven, de man één en eentje over om ‘neem jij maar, nee neem jij maar’-gesprekken uit te lokken, in de hoop dat de verliezende of juist winnende partij toch maar een portie kopen zou als hij een kwartier later weer langs kwam, zonder overigens zijn drie nootjes terug te eisen als je toch niet tot aankoop overging. Wat wel erg goedkoop is in Athene is de taxi. Er rijdt er een rond van vijftig jaar oud, niet de chauffeur maar de taxi (vreemd eigenlijk, dat je dat van een automobiel opmerkelijker vindt dan van een mens, die toch zoveel kwetsbaarder is), en niet als curiositeit, maar als volwaardige taxi. Ze lijken ook altijd in beweging te zijn, je gaat maar even langs de rand van het trottoir staan en binnen een paar minuten ben je van een lege taxi verzekerd, die je voor omgerekend anderhalve gulden de halve stad door brengt. Taxi's, maar ook stadsbussen en touringcarbussen zijn meestal voorzien van allerlei totems om het voertuig en zijn bestuurder te beveiligen: heiligenprentjes, achter het mica gestoken waar bij ons de dienstregeling zit of het bordje: Verboden met de bestuurder te spreken, en vrachtauto's zijn wat de voorruit betreft vaak afgezet met franje, waardoor het uitzicht weliswaar ernstig wordt verkleind, maar het idee van huiselijke haard, alkoof etcetera kennelijk verhoogd wordt. De paarden voor de wagens zien er trouwens ook feestelijk uit, zij hebben kleurige kralenkettingen om hun nek, eveneens om de boze wegpiraatgeesten verre van zich te houden. In een bus merkte ik op een gegeven ogenblik dat de vrouw naast me snel drie kruizen sloeg, ik had dat al eens in Spanje gezien, waar de vrouwen ook een kruis slaan voordat zij instappen, trouwens Poolse schansspringers slaan ook een kruis voordat zij zich op hun ski's naar beneden storten, dus ik meende dat het bedoeld was als een soort afsmeking van een tocht zonder ongelukken, maar later merkte ik dat er toch voornamelijk kruizen werden geslagen als een kerk werd gepasseerd. Ook op straat, door voetgangers, het moet een vreemd gevoel zijn voor een textielhandelaar die tegenover de kerk woont als hij staande in zijn deuropening alle mensen die hem passeren een kruis ziet slaan. Het is geloof ik wel een aardig geloof, het Grieksorthodoxe. Je kan in daarvoor bestemde winkels, of aan karretjes langs de straat die ook wierook verkopen, zilveren of would be-zilveren, rechthoekige plaatjes kopen van naar schatting 5 × 8 cm, met in reliëf daarop uitgebeeld bijvoorbeeld een hart, een been, een arm, twee volle borsten, een huis, een keurig aangeklede heer of een kind, welke bezweringsplaatjes dan in de kerk tussen de lijst en het glas worden gestoken die een heiligenschildering beschermen. Achter het glas van die ‘ikonen’ hangen aan een lint dat vaak met spelden of punaises rücksichtslos in de schildering is geprikt eveneens geschonken ringen of andere sieraden, die allemaal ten doel hebben de een of andere zegen af te smeken, of | |
[pagina 27]
| |
zoals in het geval van genoemde zilveren plaatjes, de genezing te bewerkstellingen van iemand die het aan zijn hart heeft, een been- of armwond heeft, pijn in de borsten heeft, of gewoon van man of kind, of die het verkrijgen van een huis voor elkaar moet zien te krijgen. Het glas waarachter zo'n heiligenafbeelding schuil gaat, wordt door de gelovigen gekust, waardoor het iets vettigs en bewasemds krijgt, maar dat vermindert het geloof niet, trouwens, u zult misschien zeggen: wat zonde, om spelden in zo'n eeuwenoude ikoon te steken, maar dat ziet u ook weer verkeerd, hij is gedateerd op 1948 (bijvoorbeeld) en blijkt een viervoudig vergrote kopie te zijn van een echte, en meestal veel mooiere ikoon die er naast hangt. Hoe komt het dan dat de mensen toch die lelijke kopie in hun aanbidding betrekken, en niet het origineel? Het zal wel iets dergelijks zijn als met de Paus in Rome, die tenslotte ook maar een ‘plaatsbekleder’ is. Echt veel oude kerken heeft Athene niet, er staan een paar erg kleine, byzantijnse kerkjes, eentje daarvan is zo klein dat hij nu midden op het trottoir onder de doorloop staat van ik geloof een ministerie in het hart van Athene, ze hebben het ding maar laten staan omdat het zo'n aardig accent aan het stadsbeeld gaf, maar we moeten niet vreemd opkijken als een van buiten Athene gerecruteerde vuilnisman die van de prins geen kwaad weet op een nacht om half twee als de vuilnisbakken worden geleegd het kerkje meeneemt in de veronderstelling dat het door de eigenaar voor de deur is neergezet om te worden meegenomen, zoals een oude, versleten canapé. Er is één grote kerk in Athene, de Metropool waar koning Constantijn is getrouwd, een kerk die er van binnen nog wel mooi uitziet omdat hij is opgetuigd met waardevol werk uit ettelijke andere, opgeheven kerkjes, maar die er van buiten uitziet alsof hij pas honderd jaar geleden gebouwd werd, en dat is ook zo. Anderhalve eeuw geleden was Athene niet meer dan een provincieplaatsje met 8000 inwoners en een roemrijk verleden. In Odysseus achterna schrijft Marnix Gijsen (een kleine veertig jaar geleden): ‘Een paddestoel en een mirakel, zó is het moderne Athene. In 1802 ziet Chateaubriand geen enkele schuit in de Piraeushaven en aan de voet van de Acropolis vindt hij tussen puinen een dorpje van 8000 inwoners. Nu krioelen omtrent 800.000 mensen in het vaderland van de geest en in haar beide havens Piraeus en Phaleron’. Inmiddels is dat getal dus ruimschoots verdubbeld. Geen wonder dus dat het stokoude Athene weinig byzantijns te bieden heeft, op die paar kleine kerkjes na die Gijsen vergelijkt met een doorrookte pijp: bruin, oud en vertrouwelijk. Waarom immers zou een dorp, goed: een fiks dorp, meer dan een handvol kerkjes herbergen? Veertig jaar geleden, toen Marnix Gijsen er was, bestond er nog een nijpend waterprobleem: ‘Voor het ogenblik hebben de Amerikanen de watervoorziening in handen en die heren nemen hun tijd. In de lange eeuwen overheersing hebben de Turken met dierlijke vernielzucht de bossen uitgeroeid en de watersnood verzwaard. Nu begint de dag met de intocht van de boerenwagentjes, geladen met de sierlijke koele kruiken die het heerlijk-frisse water uit de naburige dorpen aanvoeren’. Die mooie romantische tijd is gelukkig voorbij. Er komt nu gewoon water uit de kranen, al is de druk niet groot, en al betrap je jezelf er de eerste dagen na terugkeer in Amsterdam op dat je steeds de kraan | |
[pagina 28]
| |
met een forse draai te ver opendraait zodat het water uit de wasbak springt: je was immers gewend geraakt de kraan drie, vier slagen om te moeten draaien voordat het water een beetje begon te gutsen. Dat er altijd een waterprobleem is geweest blijkt uit het stadsbeeld. Hoewel het in Athene minstens zo heet is als in Rome, kom je er geen fonteinen tegen waarin je je handen of voeten even kan laten afkoelen. Als je drinken wil moet je op een terrasje Tam Tam bestellen (de Griekse benaming voor Coca Cola, in hetzelfde flesje, maar met het embleem van Amstel Bier, alleen de naam is autochtoon), of ‘citron pressé’, of orangeade, of bij Dionysos op Syntagma een voortreffelijk kopje cappucino, dat echter 10 drachmen oftewel f 1,25 kost. De kans dat je tomatensap kunt krijgen, in dit land waar vrijwel alle groente bij het vlees uit tomaten bestaat (en wat voor tomaten, vaak lelijke, uit hun krachten gegroeide softenontomaten die echter de smaak van vruchten hebben, terwijl de tomaat hier beperkt blijft tot een fraai gevormd soort groente, roodgekleurd), is miniem, en dat geldt ook voor het grote assortiment frisdranken dat wij hebben, maar de Grieken niet. Met ijs zit je ook goed scheef in Griekenland. Toen ik mij erover beklaagde dat ik een halve dag door Athene gesjouwd had zonder één ijscoman tegen te komen, werd dat natuurlijk onmiddellijk door mijn Atheense zwager bestreden, die aanbood er zo drie of vier in de hoofdstraten aan te wijzen, en die daar maanden later nog op terugkwam door te beweren dat hij de hele Kalverstraat was doorgelopen zonder ook maar één keer op ijs te zijn gestuit, waarbij ik hem weer voor de voeten kon werpen dat hij die ijszaak over het hoofd had gezien die 's winters gemetamorfoseerd wordt tot een tweedehandsboekwinkel. Dat neemt niet weg dat je in elke Italiaanse stad maar honderd meter hoeft te lopen om de dichtstbijzijnde ijswinkel te vinden, terwijl je in Athene moet zoeken en zelfs dan nog afgescheept wordt met prefabricated ijs dat blijkens het wikkeltje in Chicago werd gefabriceerd, of met kauwgomachtig ijs uit zo'n Zweedse Soft Server, dat toch niet kan wedijveren met het Italiaanse of (pak weg) Nederlandse ijs. Kijk, dat is vreemd, wij Nederlanders zijn onder de druk van het water beroemde bruggen- en dijkenbouwers geworden, waarom zijn de Grieken dan niet net als de Italianen onder de druk van de zonnehitte befaamde ijsbereiders geworden? Negeert men de zon misschien? Ook dat is niet het geval, alle terrasjes zijn ruim voorzien van zonneschermen, zelfs de schildwachten voor het parlementsgebouw hebben een vrolijk zonneschermpje aan hun schildwachthuisje bevestigd. Wel ontloopt men de zon als deze op zijn heetst is, in de middaguren, de gebruikelijke siësta, en men compenseert dat door tot diep in de avond of nacht door te gaan met wat dan ook. Aan de zee zit de befaamde musicus Zambetas met zijn orkestje en een handvol zangers tot vijf uur 's nachts in de open lucht door te spelen, en in het Lycabettustheater, hoog op de berg midden in Athene, was het Stuttgarter Staats Opera Ballet tot twee uur 's nachts aan het repeteren voor Romeo en Julia, wat toch een merkwaardige sensatie was, zomaar in de open lucht, hoe zwoel die ook is, in september om twee uur 's nachts in Athene. Dat het Athene van het ogenblik nog wel andere merkwaardige sensaties telt, op politiek en militaristisch terrein, hoef ik de lezers natuurlijk niet nog eens onder de neus te wrijven. Ik zeg het er alleen nog even bij, omdat men anders licht de indruk zou kunnen krijgen dat er in Athene alleen maar klachten over de ijsbereiding zouden bestaan. | |
[pagina 29]
| |
J.P. Guépin
Wat verbeeld je je wel?
Jawel, we gaan al jaren met
elkaar naar bed en dat is mooi.
Maar denk maar niet dat je daarmee
het recht op ontrouw hebt verdiend.
Ben ik je vriend? bedoel je het
als compliment? ik ben liever
Bedrieger dan bedrogen, dus
ga jij je gang maar net als ik.
Carpe Diem
Zullen we even neuken, Mevrouw Zeldenrust?
o, U hebt een excuus om het niet te doen?
We kennen elkaar niet, Mevrouw Zeldenrust?
en, U hebt een excuus nodig om het wel te doen?
Maar, U wordt oud, Mevrouw Zeldenrust!
bedenk het wel, de rozen welken snel!
Waar kan ik Reinheid vinden?
De non waarmee ik dinsdag sliep
liet winden.
(Uit het begeleidend schrijven): Hierbij weer vieze gedichten. Ik vind het zelf ook vervelend, maar ben nu eenmaal bezig met de voorstudies voor mijn tweede boek, over het doorbreken van het sexuele taboe. Het eerste begon ook in gedichten, die, naar later tot mijn wantrouwen bleek, hetzelfde zeiden als wat ik, naar ik dacht, in moeizame wetenschappelijke arbeid had bewezen. Het eerste vers is het enige echt mooie, dat dus misschien een volgende keer apart? Het derde vers is niet zo'n best grapje op de dubbelzinnigheid van reine liefde, en kan er uit. Het tweede vers heb ik net gemaakt, en ik wil er graag je mening over weten. Het is geschreven naar aanleiding van een uitspraak van Mevrouw Zeldenrust op het Sextant kongres, die ik in de Volkskrant las. Zij vroeg toen om sex zonder taboes of excuses. Misschien kan die uitspraak er als motto bij, als je hem vinden kunt. Het gedicht bewijst dat excuses nodig zijn om te paren, dat het taboe dus bestaat, een idee uit mijn Provocatie-artikel. Ik meen het serieus. De laatste tijd komen wel eens jonge getrouwde vrouwen bij me, die in Avenue of Sextant hebben gelezen dat men elkaar in het huwelijk vrij moet laten, omdat sexueel kontakt niet zo belangrijk is. Als ze dan toch, ondanks mijn herhaalde waarschuwingen, met mij naar bed zijn geweest, blijkt vaak dat ze daarna enorm gekweld worden, niet zozeer door hun eigen kwade geweten, want sex is inderdaad onbelangrijk en best fijn, als door de konfiikten met de jaloerse man, die besmettelijk zijn. Jaloezie is een diep ingrijpende emotie, die niet door rationalisatie verdwijnt. Men gaat uit wraak naar bed als nooit tevoren, in een vicieuze spiraal. Het eerste vers werd geinspireerd door het verschil tussen de hanige emotie van het bedriegen en het verlammende vermoeden misschien heimelijk bedrogen te worden. Het is zaliger te bedriegen dan bedrogen te worden. Dat is de dubbele moraal. Dus dan maar beiden eerlijk bandeloos, dacht ik toen. Nu heb ik geleerd, als ware pornograaf een puritein, dan maar trouw. Wat weer het tweede vers betreft, ik vind de uitspraken van Mevrouw Zeldenrust wel gevaarlijk, en aggressiviteit is persoonlijk,Ga naar voetnoot* maar ik vraag me af of de bedoeling wel overkomt. Ik zou niet graag op een hoop gegooid willen worden met diegenen die de voorzitster van de NVSH obscene voorstellen doen vanwege haar funktie... |
|