barstte van de huishoudelijke deugden. Maar haar luidruchtige zelfverzekerdheid en monumentale tactloosheid decimeerden het toch al geslonken aantal vrienden dat Godfrey na het in de steek laten van Laura nog overhad. Het deed er niet toe. Ze waren gelukkig. Hij met zijn modeltreinen en zij met haar mixer-blender. Een gevuld leven en nog sexueel verkeer op de koop toe, wie wil er meer?
Ik was een van de weinigen die Godfrey met zijn nieuwe wederhelft, nadat zij gesettled waren, nog bleef opzoeken in hun nestje. Bertha had een gave om zwakheden in iemands ziel te ontdekken en dan het mes in de wond rond te draaien. Mijn echtgenoot, die zijn gewicht in de gaten hield, kreeg altijd van Bertha te horen dat hij weer dikker was geworden sedert de vorige ontmoeting. Hij had er het land aan, zoals het hem ook hinderde dat zij haar benen niet schoor. De achterkant van haar dijen was bedekt met een begroeiing herinnerend aan zware shag. Haar onvermoeide hints over mijn miskraam liet ik langs mijn dikke huid afglijden. Ik was nieuwsgierig naar hun levenswijze en had besloten mij voor haar faux pas immuun te houden.
Behalve de kamer en keuken die zij bewoonden, waren er op die etage nog een andere kamer en een badkamer. In theorie moest die badkamer gedeeld worden met de bewoner van die andere kamer, Harold (daar is hij dan). Hij woonde er al sinds jaren. De kamer werd door Godfrey en Bertha altijd ‘Harold's kamer’ genoemd en ik weet dat zij er met een begerig oog naar keken. Harold was een werkman van een jaar of zestig, timmerman van beroep, en nooit getrouwd geweest. Het enige levende wezen waar hij wel eens tegen sprak was de weduwe van een overleden vriend, een bakker. 's Morgens vroeg sloop hij het huis uit naar zijn werk, en 's avonds laat kroop hij ongezien weer naar binnen. Hij dronk, vertelde Bertha.
Dankzij een geleidelijk proces van uitbreiding der territoriale wateren werd Harold het vruchtgebruik van de badkamer ontnomen. Bertha was begonnen om het vertrek op te dirken met batisten gordijntjes, Victoriaanse zeepbakjes en een kalender, gedrukt op Iers linnen, op de muur tegenover de WC, met rode spelden er op om de data van haar maandstonden te gedenken. Deze mise-en-scène moet Harold het gevoel hebben gegeven dat hij te veel was, want na een poosje kwam hij alleen nog maar om zijn waterkan te vullen.
Intussen kon hij, aan de andere kant van de muur, ongetwijfeld het bejaarde jonggetrouwde stel horen stommelen en giechelen. Voor de wanhopige is andermans geluk erger dan vergif.
Vorig jaar Kerstmis was ik in Londen en ik bezocht Godfrey en Bertha. Ze hadden ons te dineren gevraagd voor de tweede kerstdag. We troffen Bertha in een staat van uitzonderlijke opwinding aan. Er was nu een kans dat ze Harold's kamer ook kregen, zei ze. En Harold? vroeg ik. Poor old Harold had zich gisteren van kant gemaakt, vertelde ze me opgewekt. Hij had een kamer genomen in het Royal Caledonia Hotel en zich er in opgesloten met twee flessen whisky en een buisje tabletten. Ze hadden hem half ontkleed op de grond naast het bed gevonden. Het bed was onbeslapen. De weduwe van zijn vriend was de begrafenis aan het regelen, en over een paar dagen zou ze langskomen om de tafel en het karpet op te halen. En dan zouden Bertha en Godfrey, voor een paar extra shillings huur, eindelijk zijn kamer kunnen betrekken en zo de hele etage voor zichzelf hebben. Was het niet geweldig? Maar er was nog wel het een en ander te doen, zei Bertha, en deed de deur van de kamer open om haar woorden te illustreren.
Het was de eerste keer dat ik zag wat er achter die deur was. Harold de timmerman had nooit de moeite genomen om een paar planken voor zichzelf te maken. Grauwe misère sijpelde van de muren als gecondenseerd vocht. In de hoek stond een smal bed, van het plafond hing een vuile lamp. Een scheerspiegel, een lampetkan, en een schaal waren de enige verdere zichtbare voorwerpen. ‘Maar het ergste is dit’, zei Bertha triomfantelijk. ‘Daarstraks net ontdekt.’ Ze deed een kastdeur open. Op een plank stond een po. Hij was vol tot de rand: drollen zwommen in urinesoep. Blauwe schijfjes schimmel dreven overal aan de oppervlakte. De stank was niet te harden.
‘Kan je je zoiets voorstellen? Hoe kan iemand zo leven!’ riep zij. Ik dacht aan de opgedirkte badkamer terwijl ik in de diepten van de po staarde, de diepten van de menselijke ellende. Hij moest het wekenlang opgespaard hebben, tot het de rand bereikte, zoals zijn hopeloosheid toen hij er een eind aan maakte. Ik voelde me misselijk en ellendig.
Luttele minuten later, toen we in de keuken gingen eten, spoorde Bertha me vrolijk aan om mij te goed te doen aan haar kerstkalkoen met spruitjes. Ik vertelde haar een paar keer dat ik geen trek had, maar zij was er de vrouw niet naar om zich bij zulke weigeringen neer te leggen.