3. Het spraakgebruik
‘Ik denk altijd weer, als er maar niet iets gebeurd is terwijl we uit waren’, zei Olga toen ze naar huis liepen.
Het bleef stil links boven haar, waar Rob's hoge gestalte uitmondde.
‘Hoi’.
‘Wat? Ja - ik weet dat je dat altijd weer denkt’.
‘En waarom jij dan niet?’
‘Mijn denken verloopt iets rationeler dan het jouwe’.
‘Dan kan je toch nog wel iets voelen voor wat ik denk?’
‘Ja - ik vind het erg vervelend voor je ..’
‘O, dan ben ik alweer getroost en rustig’.
Even later sloegen ze de hoek van de Frans van Mierisstraat om en zagen een kleine samenscholing bij hun deur.
‘Got, wat is dat?’
‘Ja, ik weet het niet’.
Zij staken op een drafje de straat over en ontmoetten hun buurman Binnema die juist uit hun voordeur kwam. ‘O, daar bent u al. Maakt u zich maar niet ongerust. Ze zeiden aan de telefoon dat u onderweg was. Alles is in orde’.
‘Wat doen die mensen hier allemaal?’
Achter Binnema in de gang stond de babysit Rita, ongedeerd.
‘De juffrouw kan het u misschien het beste vertellen’, zei Binnema.
‘Nou, het was die rare kerel die hier aan de deur kwam. Martin Plevier, u zal hem wel niet kennen. Hij belt aan, en ik zeg je kan niet binnenkomen, en begint ie me toch te schelden, allemaal vuile taal erbij. Ik wist niet wat ik doen moest, maar deze meneer die belde op en hij zei, je moet de politie waarschuwen. Nou die zijn hem komen halen. Idiote vent, ik herkende hem nauwelijks, ik heb nooit iets met hem te maken gehad’.
‘En de kinderen?’ vroeg Olga.
‘Frederik is wakker geworden geloof ik; Katrien die slaapt gewoon’.
Frederik illustreerde haar woorden meteen door halverwege de trap af te komen. ‘Hallo’, zei hij. ‘Zijn jullie daar’.
‘Ja, wij zijn er. Ben je geschrokken?’
‘Nei’, zei Frederik.
‘Ga maar naar je bed. Ik kom zo bij je’.
‘Ben jij geschrokken, Rita?’ vroeg Rob.
‘Nee, ik denk alleen wat moet ik nou doen, hij was zo wild, hij kon wel stenen door het raam gaan gooien’.
‘Je wil zeker wel naar huis dan. Heeft die politie iets aan je gevraagd’.
‘Nee, ze hebben hem gewoon meegenomen’.
‘Nou ja, als ze nog terugkomen dan spreek ik wel met ze’.
Toen Olga naar boven was gegaan sloeg Binnema een glaasje cognac niet af.
‘Ik moet zeggen, die had een mooie vocabulaire, hoor. Ik zeg tegen mijn vrouw, ik weet niet wat er achter zit, maar dat gaat toch niet; misschien zijn meneer en mevrouw niet thuis, laat ik maar even opbellen. Zo ging het eigenlijk’.
‘Jaja. Jaja. Erg vriendelijk van u, om op te bellen; en een erg verstandig advies’.
‘Ach, je denkt, zo'n meisje die weet dan ook niet wat ze doen moet; en zelf met zo'n nozem praten, daar schiet je ook niet mee op’.
‘Neenee; nee inderdaad’.
‘Maar wat voor taal die er uitsloeg; nou, dat was wel wat, hoor. Ik heb wel het een en ander gehoord, maar m'n oren die stonden te tuiten’.
‘Ja: ik weet wel een beetje hoe het zijn kan’.
‘U hebt er zeker wel meer mee te maken’.
‘Ja, de advokatuur is een goede manier om contact te houden met het spraakgebruik.
‘Frederik heeft er weer een paar woorden bijgeleerd’, zei Olga toen ze terugkwam van boven. ‘Maar verder is er geen schade’.
Binnema knikte. ‘Je vraagt je wel af wat die kinderen moeten denken’.
‘Frederik's houding tegenover de verschijnselen van het leven wordt voornamelijk bepaald door verzamelwoede’, zei Rob. ‘Hij registreert; hij oordeelt niet. Is Rita al weg?’
‘Nee, ze is nog haar dingen aan het inpakken of zoiets. Ze heeft afgewassen’.
Rita kwam even later binnen. ‘Zo, nou, ik ben klaar in de keuken’.
‘Je had die man toch niet uitgenodigd om hier te komen?’
‘Nee meneer van Boverijn; echt niet hoor’.
‘Ik vraag me af hoe hij dan wist dat je hier was’.
‘Dat had ie zeker gehoord. Nee... misschien had ik het hem wel gezegd. Hij was altijd aan me aan het trekken; dan zei ik nee, ik kan niet, ik ga babysitten. Dat kan’.
‘Maar binnen is hij niet geweest?’
‘Natuurlijk niet; ik kijk wel uit’.
‘Je wil zeker wel graag naar huis nu’, zei Olga.
‘Ja mevrouw van Boverijn; maar mag ik even iets uit meneer z'n stoel pakken, daar ligt m'n pen denk ik’.
Rob kwam overeind uit zijn stoel. ‘Ik hoop dat je hem kan vinden. Het is een hele bergplaats daar om dat kussen heen’.
Rita stak haar hand naast de armleuning,