minstens goed zou hebben gemaakt. Zozeer ‘tôtok’ was hij dat hij altijd Europees bleef eten, Indische vissoorten versmaadde en om schar uit Holland bleef vragen, terwijl het Javaanse fruit - waarvan Du Perron in een brief aan Ter Braak meldde dat niets uit Europa daarmee vergelijkbaar was - hem zelfs geen appel kon doen vergeten.
En deze man was getrouwd met een Indonesische vrouw, een ‘Inlandse’, zoals men zei. Maar dit feit versterkt voor mijn gevoel eerder het raadsel in Walravens leven dan dat het er een verklaring voor biedt. Zijn huwelijk met Itih is niet te verklaren uit een ‘progressieve’ romantiek, uit een socialistisch medelijden met een vrouw die tot de onderdrukte klasse behoorde. Zijn leven lang was hij een overtuigd socialist, en één die nooit zijn ogen gesloten heeft voor de realiteit van de uitbuiting van de Indonesische bevolking, maar van dát soort ‘idealisme’ was hij wars. Zo hard klinken soms zijn oordelen over de Indonesiërs, dat in de Nederlandse critiek op deze brieven zelfs het woord ‘racisme’ gevallen is, en het is inderdaad bekend dat een socialistische overtuiging dikwijls geen garantie tegen de ziekte van het rasvooroordeel heeft betekend. Maar wie Walraven van racisme zou verdenken, doet goed in de eerste plaats te letten op zijn verhouding met Itih. Het is dit huwelijk, waar hij, terecht, zo trots op was, dat hem mijns inziens recht gaf op zijn ongezouten, en inderdaad niet altijd even billijke uitspraken over de Indonesiërs.
Ik geloof dat, voor wie in een koloniale samenleving is opgegroeid, de voorkeur ook van progressieve Europeanen voor Afrikaanse, Javaanse of Chinese vrouwen altijd enigszins verdacht zal blijven. Wie als minnaar niet veel waard was, kon zich in de koloniën altijd nog verbeelden een held te zijn tegenover de volgzaamheid van de nietblanke vrouwen. Victorianen konden zo een deel van hun erotische remmingen ‘overwinnen’, en gaven achteraf hoog op van de superieure hartstocht of ‘techniek’ van de ‘gekleurde’ vrouwen. Walraven maakte korte metten met deze mythen; hij had een bijzonder scherp besef van de sociale oorzaken van de erotische frustraties ook van de Soendanese (West-Javaanse) vrouwen. In ieder geval deed hij - als soldaat van het Indische leger! - niet mee aan de algemeen beoefende verkrachting van Indonesische vrouwen, die alleen daarom geen verkrachting wordt genoemd omdat deze vrouwen één woord niet kenden: nee. Terwijl hij zich, als iedere Europeaan, van een Indonesische vrouw had kunnen ‘voorzien’ om die ‘weg te doen’ zodra hij naar Europa vertrok of wanneer hij een ‘blanke’ vrouw trouwde, wachtte hij, en vond Itih. Hoe zou hij, als hij aan rassenwaan had geleden, zijn leven zo nauw hebben kunnen verbinden aan het hare, terwijl hij besefte dat hij, op die manier, door haar - of ze het wilde of niet - zou worden vastgehouden aan een land waarvan hij niet houden kon.
Walraven heeft zijn huwelijksleven niet geïdealiseerd, en hij schrijft over zijn vrouw in alle toonaarden: geïrriteerd soms, met bewondering of vertedering andere malen, maar altijd blijft de genegenheid voor haar op de achtergrond van welke vluchtiger gevoelens ook. En zeker niet minder dan Walraven een uitzonderlijk Nederlander in het koloniale Indië was, moet Itih, als Indonesische, een aparte vrouw zijn geweest - ik geloof niet dat men de sociale toestanden in Nederlands-Indië hoeft te hebben gekend om daarvan, door Walravens brieven, overtuigd te raken. Zij hebben geweten dat zij zich door hun huwelijk buiten iedere gemeenschap plaatsten, de Nederlandse zo goed als de Indo of de Indonesische. Resultaat van hun huwelijk was, buiten dit huwelijk om, een ontstellende eenzaamheid voor beiden, en wat dat zeggen wil in plaatsjes als Keboemen, ik moet er niet aan denken. Voor Walraven en Itih, eigenzinnige mensen allebei, moeten in hun huwelijk tragedie en geluk dikwijls tot een onontwarbaar geheel zijn geworden.
‘Wij, menschen als ik, zitten in de Indische muizenval!’, schreef Walraven, maar het is een bewijs van de overtuigingskracht van zijn proza, dat de lezer op zulke klachten geen enkele behoefte in zich voelt opkomen om een ‘tu l'as voulu’ te laten horen. Walraven kon zich beklagen, kankeren, lang van stof zijn vaak, monotoon, maar zijn proza is te krachtig, bezit te veel helderheid van contour, komt te recht op ons af, is te raak in het noteren van menselijke trekjes, dan dat wij hem ons anders voorstellen dan iemand die meer te bewonderen valt om wat hij nog heeft klaar gespeeld dan dat hij te beklagen zou zijn om wat hem is overkomen. En wat die muizenval betreft, zou iemand, zo openhartig en gevoelig als Walraven, en die ook alleen kon schrijven over wat hem werkelijk interesseerde, die ontlopen hebben in de steden waarover hij in de tropen dromen bleef: Amsterdam en Parijs?