Kleiner en groter
Raoul Chapkis
Er zijn nog maar weinig huisgezinnen met meer dan één auto. Maar ik ken er heel wat waar je struikelt over de speelgoedautotjes. Uit deze twee feiten volgt dat er meer miniatuurauto's zijn dan gewone. Extra vergrote auto's van veertig meter lengte en een asbakje onder het dash-board waar je, met opgetrokken knieën, in kunt slapen zijn er geloof ik nog niet.
Nu men overal pessimistische verhalen kan lezen over de auto's en hun hoeveelheid, mag ik toch wel even aandacht vragen voor de veel omvangrijker verzameling miniatuurautootjes die zich in ons land bevindt en waarvan de groei me met zorg vervult. Immers: gewone auto's hebben elkaar als natuurlijke vijanden, ze zijn niet goedkoop, en ze raken uit de mode. Speelgoedauto's daarentegen zijn niet zo gauw total loss, ze zijn niet duur, en ook oude modellen blijven in gebruik. Het zou m.i. aanbeveling verdienen als men de overtollige energie voor het maken en onderhouden van deze dwergautootjes eens gebruikte voor het maken van een paar van die reuzegrote met die asbakken als bedsteden.
In het algemeen kan gezegd worden dat men thans liever voorwerpen en dieren verkleint dan vergroot. De houten kermispaarden bijvoorbeeld vinden we in talloze hobbelpaarden verkleind terug, maar er is maar één paard van Troje.
Sommige verkleiningen en vergrotingen zijn absoluut noodzakelijk, omdat de originelen door onbeschaamde formaten niet te zien zijn. Zo kan men moeilijk bezwaar maken tegen een planetarium dat ons in staat stelt het heelal ook overdag en bij bewolkte hemel te bekijken. Een vergroot heelal gaat niet. Aan de andere kant houden de atomen zich zo ontzettend klein, dat het handig is er een vergrote versie van te hebben om het vervloekte ding ook buiten Hiroshima te kunnen aanschouwen. Een verkleind atoom is weer onmogelijk. Deze bitter noodzakelijke schaalveranderingen van vele miljoenen laat ik verder buiten beschouwing. Het is trouwens de vraag of het hier wel echte verkleiningen en vergrotingen betreft, en of niet iedereen bij ‘de grote Beer’ aan een soort planetariumlampjes denkt, en of we bij ‘molekuul’ niet die houten ballen aan ijzerdraadjes voor ons zien.
Het gaat mij hier om de niet-noodzakelijke verkleiningen en vergrotingen, bijvoorbeeld die autootjes, waarvan niemand zal willen volhouden dat ze je ook maar een heel klein eindje kunnen verplaatsen. Ik voor mij vind vergrotingen aangenamer dan verkleiningen. Zo heb ik tegen aanzienlijke kosten op zolder een transistorradio staan van 2 bij 3 bij 5½ meter, die echt speelt als je een draaiorgelrad op een zender afstemt, en die een oorknop heeft zo groot als een droogkap, zodat je niet het ding in je oor, maar je hoofd in het ding moet steken. Ik koop altijd die grote dozen lucifers, die er net zo uitzien als de kleine, alleen groter. De lucifers erin liggen dwars en zijn net zo klein als in de kleine doosjes. Ook sla ik in het British Museum nooit de ellenlange kleine tenen in de Egyptische afdeling over (de grote tenen konden niet vervoerd en zijn in Kaïro te bezichtigen, in de open lucht). Maar laat ik niet in een opsomming vervallen, en u precies vertellen hoe het zit met het groot en met het klein.
Wat is het nut van het kleinere?
Wat is het nut van het grotere?
Iets dat verkleind is, is meestal een puntenslijper. Ik heb een puntenslijper in de vorm van de gouden koets, een in de vorm van een wereldbol, een in de vorm van een kikker, een in de vorm van een pendule, en