Antwoord
1. De heer Jongedijk heeft gelijk: de kernvraag is of het redelijk goed gaat zoals het gaat. Hij vindt van niet. Maar zijn enige bezwaar richt zich tegen het bestaande regeerstelsel, en niet tegen de binnen- en buitenlandse politiek die met behulp van dat stelsel wordt gevoerd. Voor geen van alle zaken waar het in de politiek van dag tot dag en van jaar tot jaar om gaat, heeft hij alternatieven aan te bieden. Niet voor de welvaartsverdeling, niet voor onderwijs, niet voor defensie, niet voor de loon- en prijsbeheersing. De enige punten die hij noemt zijn buitenlandse politiek en de keus tussen overheidsingrijpen en particulier initiatief. De buitenlandse politiek wil hij richten op ontspanning. Wie wil dat niet? Jongedijk beweert dat er op dit punt grote verschillen bestaan tussen D '66 en de Partij van de Arbeid. Wie de programma's vergelijkt zal zien dat het niet waar is. Ook bij het andere punt zal het hem moeite kosten tegenstanders te vinden. Hij zegt: ‘nu het ene middel, dan het andere en soms beide’. Dat is geen programma, dat is een beschrijving van wat al jaren in de politieke praktijk gebeurt.
Voorzover het gaat om de politiek die gevoerd wordt - en waar gaat het anders om? dat is toch zeker het doel, en het stelsel niet meer dan een middel? - blijkt dus dat Jongedijk niet alleen redelijk tevreden is, maar zeer tevreden.
2. Al te tevreden zelfs. Naar zijn idee hebben we het stadium al bereikt van een ‘samenleving met geringe sociale verschillen’. Dat zal de 90 percent van de bevolking die minder dan 14000 gulden per jaar verdient hem niet graag nazeggen. De sociale verschillen in ons land zijn groot - iets minder groot misschien dan in Engeland, met zijn public schools en zijn tweepartijenstelsel (de derde komt er door het districtensysteem nauwelijks aan te pas, en voor nieuwe is helemaal geen plaats) -, maar toch altijd nog opvallend, en soms hinderlijk, genoeg. Dat zijn niet alleen verschillen tussen rijk en arm. Ook tussen dorpelingen en stedelingen, gereformeerden en protestanten, katholieken en niet-katholieken, academisch gevormden en onacademisch gevormden, oost en west, noord en zuid, kleine en grote middenstanders, de bewoners van de Hoofdstraat en die van de Zijstraat. Al die verschillen hebben hun goede kanten, daar niet van, maar wel zou het mooi zijn als er meer gelijkheid van onderwijs- en carrièrekansen kwam, minder belemmeringen bij de overgang van het ene milieu naar het andere, en een hoger minimum inkomen. Daar kunnen politici niet alles, maar wel veel aan doen. Een voorstel om de minimumgrens van het inkomen van omstreeks 6000 gulden per jaar zo snel mogelijk te brengen op 8000 gulden per jaar is in al zijn bescheidenheid tienmaal radicaler dan alle voorstellen van D '66 bij elkaar.
3. Jongedijk praat met afschuw over de oude partijen die lijden aan ‘belangenbindingen’. Als iemand belangenconflicten uit de partijpolitiek wil bannen, is dat altijd een verdacht teken. De eerste vraag moet dan zijn welk groepsbelang hij vertegenwoordigt.
Bij D'66 is dat niet moeilijk uit te vinden. In de eerste plaats zijn het de mensen die ‘zonder de noodzaak van het lidmaatschap van een partij’ toch graag hun persoonlijk stempel op de politiek willen drukken. De mensen die niet links en niet rechts genoemd willen worden, niet confessioneel en niet anti-confessioneel, niet liberaal en niet socialistisch. Neutralisten dus die, als ze zich per ongeluk eens verspreken of verschrijven, ondanks al hun progressiviteit toch wel een hekel blijken te hebben aan een ‘rode draad’ door de politiek.
In de tweede plaats zijn het de mensen die behoren tot de kleine klasse der bezitters. Dat blijkt uit het programma van D' 66 voor fiscale politiek. Daarin staat: ‘Over de gehele lijn, doch in het bijzonder voor de middengroepen, dient de progressie in het tarief der inkomstenbelasting minder steil te verlopen, doch het maximaal percentage dient verder door te lopen dan thans. Dit betekent, dat de zeer hoge inkomens zwaarder worden belast’. Ja, 500 kritische democraten, dat betekent het, maar het betekent ook dat in het bijzonder voor de middengroepen de belasting zou moeten worden verlaagd. Dat wil ook de VVD altijd. Het bedrieglijke zit in het woord middengroep. Dat is namelijk helemaal niet de groep die percentsgewijs in het midden zit, maar de omstreeks 10 percent van de bevolking die zo tussen 14000 en 60000 gulden per jaar verdient. Wat er daarboven nog overblijft aan zeer hoge inkomens is hooguit een half percent van de bevolking.
Welke belangen D '66 vertegenwoordigt blijkt ook uit de paragraaf over de successiebelasting. Onder het mooie motto, dat D '66 voorstander is ‘van een aanzienlijke verhoging van het successie- en schenkingsrecht’, wordt met een stalen gezicht verkondigd dat daarbij ‘een algemene vrijstelling van verkrijging tot f 100.000,- ten aanzien van het successierecht’ ‘in acht genomen dient te worden’. Dat is nogal wat, en vooral: dat houdt een grote verlaging in van de successiebelasting voor weer diezelfde middengroepen, vergeleken met de tarieven van nu.
4. Meer duidelijkheid, verkleining van de afstand tussen kiezer en gekozene, radicale democratisering, hoognodige vervanging, samenleving in volle ontwikkeling, samenleving in beweging, geregeerd worden vanaf het kerkhof, computermaatschappij van morgen, standaardrecepten: dat zijn stuk voor stuk frasen. De afstand tussen kiezer (en zeker de politiek weinig geïnteresseerde kiezer) en gekozene zal altijd groot blijven. Misschien zou hij iets kleiner worden door een klein land op te splitsen in nog veel kleinere dorpen, maar dat zou samengaan met meer aandacht voor dorpsbelangen in het parlement. Liever verzuiling dan verdorping, liever de vijf omroepen dan de Tros, liever de vijf partijen dan D '66.
Het bezwaar tegen de frasen is niet alleen dat het frasen zijn, maar dat zij veel gelijkenis vertonen met de propagandataal uit een totalitair verleden en uit een gaullistisch Frankrijk. Het kan allemaal best meevallen, zegt Jongedijk. Natuurlijk, maar waarom zouden we het risico van verlies nemen als daar - behalve dan voor de erfgenamen onder de middengroepers - geen enkel vooruitzicht van winst tegenover staat?
K.L. Poll