kan maken plaatst Roth de vulgaire, praatzieke Bertha. Op haar eigen, onnozele manier past ze zich voetstoots aan: ze draaft een museum door, spreekt met minachting over Albert (‘The world slapped him on both chins and so everyone he meets must suffer’), toont haar ‘schitterende’ Amerikaanse ondergoed aan zuster en zwager en schaft zich de weduwnaar Nathan Sternowitz als echtgenoot aan. Het is karakteristiek voor het boek dat de weinige positieve woorden over Amerika in haar onzuivere mond worden gelegd: ‘But there's life here, isn't there? There's a stir always. Listen! The street! The cars! High laughter! Ha, good! Velgish was still as a fart in company. Who could endure it?’
Maar ondanks haar uitgelatenheid is zij van het legendarische succes even ver verwijderd als Albert de melkboer. Haar ambities gaan niet verder dan de snoepwinkel die haar Nathan haar kan aanbieden. Zij, met haar ‘mass of rebellious coarse red hair, that was darker than a carrot and lighter than a violin’, behandelt haar echtgenoot als een te verwaarlozen clown, en over de timide, zwijgzame man en zijn twee verwaarloosde, onsmakelijke dochters komen we niet veel meer te weten dan wat tante Berthas inzicht aan het licht brengt. ‘My father was a servant,’ kondigt hij taktvol aan tijdens het maal-ter-kennismaking en Albert minacht hem terstond. Toch wordt hij eenmaal roerend welbespraakt, op een moment dat het verleden voor hem herleeft in gedachten aan zijn oude rabbi:
‘“Reb Leibish, this rabbi, was so pious that he made his wife turn over the whole day's receipts to charity. He would keep no money overnight - not even a kopek. Not Reb Leibish! He hated the joys of life. He never accepted the Thursday invitation for the sabbath. He fasted twice a week. That's what I call a rabbi!”’
Niet veel minder vulgair dan Bertha lijkt de met evenveel virtuositeit op papier gebrachte rabbi Yedel Pankower. De jongens waarschuwen David: ‘He's a louser! He hits!’ en inderdaad slaat hij er fors op los, spuugt op de grond, en uit zijn kleurrijke stroom van verwensingen: ‘May your skull be dark and your eyes be dark and your fate be of such dearth and darkness that you will call a poppy-seed the sun and a carroway the moon!’ Maar er is een andere, tragische kant aan zijn leven die tot uiting komt in zijn verhouding tot David, zijn beste leerling, een jongen met ‘an iron head’. ‘Hi! Hi! none strives to be a Jew any more’, klaagt hij en wanneer David zijn ‘bekentenis’ aan hem aflegt, in werkelijkheid een wensdroom, dat hij de onechte zoon is van de christen-organist, is de triestheid van de rabbi aandoenlijk. Hoofdstuk XVI bevat een prachtig portret van de man, zwaarmoedig op weg naar Davids ouders om de rampzalige ‘waarheid’ te horen, beginnend met de regel: Threading his way among the hordes of children, hurdles of baby carriages, darting tricycles and skatewheel skooters that cluttered the sidewalks of Avenue B, the squat, untidy Jew waddled northward on weak and flabby hams.’ Overigens is dit een van de scènes die David onmogelijk zo geobserveerd kan hebben.
Als tegenwicht tegen de vitaal beschreven somberheid van het troosteloze stadsdeel laat Roth David tot religieuze ervaringen in staat zijn. Roth weigert om de uitzichtsloze werkelijkheid als autonoom te aanvaarden. Wanneer David het zinken zwaard op de electrische rails gooit krijgt het licht van de kortsluiting tegen het duister van de stad een openbarende betekenis voor hem. Hij brengt het in verband met Jesaja, breekt in in de school van de rabbi om het verhaal te lezen en wordt door de rabbi betrapt: ‘God's light is not between car-tracks.’ Aan het eind van het boek, wanneer David door zijn vader formeel verstoten wordt, probeert de jongen het contact met het licht te herstellen: hij raakt de rails met een zinken lepel, door de schok verliest hij het bewustzijn, hij loopt brandwonden op en wordt per ambulance thuisgebracht. Dit visionaire slot is nogal draverig en opgeschroefd en het verraadt een naief geloof in de effectiviteit van opgewonden taal.
Iedereen is klein behuisd op de 450 bladzijden van dit boek dat soms tot pathetiek en rhetoriek vervalt en dikwijls rammelt, maar waarvan ook van tijd tot tijd een grote kracht uitgaat, waarvan de authenticiteit gemakkelijk te herkennen is en dat op veel plaatsen met gevoeligheid en een ruige humor is geschreven. Het eind is open gebleven, er is geen aanwijzing in welke richting Davids religieuze neigingen zich gaan ontwikkelen. Slaap, noemt David de verwarring waarin de chaotische indrukken hem hebben gebracht, omdat hij er geen beter woord voor weet. ‘He might as well call it sleep. It was toward sleep that ears had power to cull again and reassemble the shrill cry, the hoarse voice, the scream of fear, the bells, the thick-breathing, the roar of crowds...’ En uit het continue gescheld en geschreeuw van deze immigranten rijst de vroege waarheid dat God zijn volk, ook in The Golden Land, nog steeds hardnekkig op de hielen zit.