Hollands Maandblad. Jaargang 8 (226-235)
(1966-1967)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Oedipus in Oegstgeest
| |
[pagina 16]
| |
moeting kan geen twijfel bestaan, zoals blijkt uit de onmiddellijk volgende claus: ‘Ik stond ademloos aan de rand van de latrine, mijn haren leken rechtop te staan tot in de kruinen van de bomen waar de reigers hun blauwe haat tegen het bos uitspuwden.’ (Ik cursiveer - HvS). Dit ademloze moment, waarin iets rechtop gaat staan en iets wordt uitgespuwd, laat zich niet moeilijk herkennen als een orgasme. Nu is de lezer op het incestueuze verlangen naar de zuster al eerder geattendeerd. Dit meisje ‘leed aan de wellustziekte. Ze leefde niet met één duitser, maar met hele troepen tegelijk. Als zij in een kazerne of kamp binnen kwam, schopte ze haar broek uit, die weldra in de mast wapperde.’ Hoewel zulke meisjes werkelijk schijnen te bestaan, treft men ze toch voornamelijk aan in pornografische lectuur. Zij vervullen een wensdroom van de erotisch ondervoede lezer (of schrijver): de vrouw die tegen sexueel verkeer geen enkel bezwaar heeft, die er integendeel extreme lust aan beleeft en die er niet genoeg van kan krijgen. Ook hier wordt een wensdroom vervuld: de verteller fantaseert zijn zuster om tot een dermate ontremd wezen, dat zij ook aan zijn incestueuze verlangens geen weerstand zal bieden. Het is nu maar de vraag welke betekenis gehecht moet worden aan de kuil met faecaliën en het tillenbeest. De faeces doen vermoeden dat het verlangen naar de zuster teruggaat tot de anaal-sadistische periode. Daarvoor is nog een aanwijzing. Als de schrijver het tillenbeest voor het eerst noemt, zegt hij er onmiddellijk achter: ‘Mannen met mannen schandelijkheid bedrijvend.’ Dit zinnetje valt daarom zo vreemd, omdat het op niets schijnt te slaan. Homosexualiteit komt in dit verhaal verder niet voor, evenmin als in de rest van Wolkers' oeuvre. Maar wat is deze ‘schandelijkheid’, die door mannen met mannen wordt bedreven? Niets anders dan de coitus per anum, die desgewenst ook door een man met een vrouw kan worden uitgeoefend. Essentieel is hier de vereniging van het genitale met het anale. Het woord ‘schandelijkheid’ wijst er op, dat dit bedrijf wel als iets verbodens wordt ervaren. Nu is er in dit verhaal, zoals gezien, al eerder sprake van ontlasting. De faeces krijgt dus een dubbele functie opgedragen: behalve een aanduiding van het klimaat, waarin het verlangen naar de zuster omhoog schiet, is het tevens een attribuut van de strenge, verbiedende (groot)vader. Een grootvader die weliswaar van zijn potentie is beroofd, maar die tot het laatst toe zijnmacht tot verbieden behoudt.Ga naar voetnoot* Immers, nog een uur voor zijn sterven maakt hij ruzie met een verpleegster, omdat zij de vaas met bloemen niet midden op het tafeltje zet. En wat is in het algemeen de voornaamste taak van de verbiedende vader? Inderdaad, de handhaving van het incestverbod. Daarmee presenteert zich de eerste, meest voor de hand liggende verklaring van dit verhaal: de wellustige zuster, die zich aan haar broer heeft gegeven, wordt door dit verbod getroffen en door de vaderlijke ontlasting verzwolgen. Spoedig zal blijken dat onder deze verklaring nog andere, meer wezenlijke verklaringen schuilgaan. Hier valt een niet onbelangrijke tegenwerping te maken. Uit de tekst blijkt immers nergens, dat het inderdaad tot sexueel verkeer is gekomen tussen broer en zuster, dat er dus sprake zou zijn van feitelijke incest. Men mag echter niet vergeten dat in een | |
[pagina 17]
| |
verhaal als dit de verdringing een aanzienlijke rol speelt (alles wat ik hier aan het licht probeer te brengen is ten slotte verdrongen), maar ook bestaat er voor het schuld-ervarende deel van onze persoonlijkheid weinig verschil tussen werkelijke en gefantaseerde incest. Bovendien wordt hier één gegeven over het hoofd gezien, dat de schrijver toch nadrukkelijk (hoewel misschien niet opzettelijk!) voor ons heeft neergelegd. Als de Duitsers naar het Oostfront zijn vertrokken, dringt de ik-figuur het kasteel binnen en ontdekt daar aan een kapstok ‘een oude versleten regenjas van haar. In een van de zijzakken vond ik een briefje. Denk aan PR, hij is gevaarlijk, stond er op. Dat het mijn initialen waren, heb ik altijd als louter toeval beschouwd.’ Welnu, wij beschouwen het allerminst als toeval! Want met deze PR wás inderdaad niemand anders bedoeld dan de verteller, de broer die voor de zuster levensgevaarlijk is gebleken: die met hem bedreven incest heeft zij met de dood moeten bekopen! Maar wat is nu de functie van het tillenbeest? Zo op het oog hebben we hier te maken met een moedersymbool, en zo wordt het ons in eerste aanleg ook door de schrijver opgediend. Een sfinx met een paar volle borsten, en borsten heetten in het ouderlijk huis ‘tillen’. ‘Ik heb het altijd in verband gebracht met optillen, dragen. Wij zijn thuis orthodox. Ik heb mijn moeder dus nooit anders gekend dan zwanger en zogend. Ze had heel wat te tillen.’ Maar deze rationele verklaring geeft maar één kant van de waarheid. Als het tillenbeest niets anders zou zijn dan een moedersymbool, zou er immers geen reden zijn tot angst, en duidelijk staat er: ‘Toch is er in dit vertrek een voorwerp dat mij met angst vervult, waarnaar ik aarzel te kijken.’ Het tillenbeest is dus iets angstaanjagends, en het wordt tijd ons te oriënteren omtrent de aard van de sfinx. De oudst bekende sfinxen zijn gevonden in Egypte. Het waren stenen beelden, soms twintig meter hoog, met het lichaam van een leeuw en het gezicht van een mens. Van Egypte uit hebben zij zich verbreid over Phoenicië, Assyrië en Klein-Azië. Griekenland kent verscheidene variëteiten, maar de beschrijving van het tillenbeest klopt het meest met de beelden die men in 1877 heeft opgegraven in Spata, bij Athene. Zoveel weet men er van: de griekse sfinxen waren grafbeelden en daaruit heeft men afgeleid, dat zij symbolen waren van de dood. In de mythologie is de sfinx bekend uit het Oedipus-verhaal. Nadat Oedipus zonder het te beseffen zijn vader heeft doodgeslagen komt hij in Thebe, een stad die zucht onder het schrikbewind van de Sfinx. Dit wezen geeft aan voorbijgangers het raadsel op: ‘Wat gaat op vier poten, op drie en op twee?’ Wie de oplossing niet weet, wordt in de afgrond geworpen. Oedipus antwoordt: ‘De mens’, want het kind kruipt op handen en voeten, de volwassene loopt op twee benen, de grijsaard met een stok. Daarop werpt de Sfinx zichzelf in de afgrond en Oedipus krijgt als beloning het koningschap en zijn moeder Iokaste tot vrouw. Laistner (1889) en Róheim (1952) zien de sfinx als een demon, één van een hele groep van demonen die allen geassocieerd zijn met de dood. Zij vliegen door de lucht en storten zich op hun slachtoffers, die zij verslinden. De etymologie van het woord luidt ‘zij die verstikt’. Nu is ‘zij die verstikt’ niemand anders dan toch weer de moeder, die het kind tijdens de partus ook bijna (en soms helemaal) doet stikken. De sfinx is dus identiek met de moeder, in het geval van Oedipus met Iokaste. De oplossing van het raadsel was Oedipus geopenbaard in een droom. Daarom moet zijn ontmoeting met de Sfinx worden geïnterpreteerd als een angstdroom, een examendroom. Deze dromen hangen voor mannen meestal samen met het probleem van de potentie. Oedipus wordt door zijn als Sfinx vermomde moeder op de proef gesteld, hij slaagt en mag haar bezitten. Met deze parallel voor ogen valt het niet moeilijk het tillenbeest te determineren als de belichaming van de ambivalentie van het moeder-imago, de moeder als koesterend wezen èn als moorddadige vampyr. Alleen heeft dit symbool zich van de moeder losgekoppeld en gehecht aan de zuster - waarover aanstonds meer. Er is trouwens één frappant aanrakingspunt van Wolkers' verhaal met de Oedipusmythe. Ook bij Wolkers wordt de sfinx (zij het dan eigenhandig door ‘Oedipus’ zelf) in de afgrond geslingerd. De gevolgen zijn identiek: zoals de ondergang van de Sfinx in het Griekse verhaal de weg vrij maakt voor de vereniging met de moeder, zo leidt de val van het tillenbeest tot de vereniging met de zuster. Ik signaleer hier nog een treffend detail, dat niet in Wolkers' tekst staat, maar dat zo plastisch wordt voorgesteld dat men er moeilijk overheen kan lezen. Als het beeld in de kuil valt, slaat het ‘een krater in de stinkende bruine massa’. Welke vorm heeft deze krater? Natuurlijk, die van een vagina. Opnieuw dus de verbinding van het sexuele met het anale. Het tillenbeest, alias de sfinx, | |
[pagina 18]
| |
opent het graf en daarmee de vagina van de zuster. Het is overigens geen gewone vagina, maar de cloaca, de infantiele voorstelling waarin vagina en anus één zijn. Op dit moment voltrekt zich het ‘symbolische’ orgasme, reeds genoemd. Het incestverbod blijft zich tegen de werkelijke vereniging verzetten. Trouwens, tegelijkertijd zien wij gebeuren wat zich ook vaak in de droom vertoont: terwijl de sexuele opwinding haar hoogtepunt bereikt, verandert het (verboden) liefdesobject plotseling schrikwekkend van gedaante. In de krater ziet hij ‘het half verteerde gelaat van mijn zuster, zwart als de geprepareerde huid van een indianenhoofd.’ Het is een magistrale ontknoping, die ik nooit heb kunnen lezen zonder dat er een huivering langs mijn nekwervels liep. Maar waar het om gaat is dat ons hier, als in een detectiveroman, ook nog de sleutel van het laatste raadsel in handen wordt gespeeld. Want wie heeft de zuster nu eigenlijk vermoord? Haar sterven is, net als de feitelijke incest, buiten de tekst gebleven, dus verdrongen. Hebben de Duitsers haar gedood? Daarvoor is geen enkele aanwijzing. De conclusie is dan ook onontkoombaar: hij, de gevaarlijke broer, de PR voor wie men moet oppassen, hij is de moordenaar! Hij immers heeft de doodbrengende demon, het tillenbeest, op haar afgezonden! Wat er in het verhaal gebeurt is dus dit: het ambivalente wezen, dat het tillenbeest is (symbool van sexualiteit èn dood) weet de incestwens, die verdrongen leeft in het onbewuste, te reactiveren. In één moment beleeft de held de vereniging met de zuster, die tevens de moord op de zuster is - een moord die zijn oorzaak vindt in de dwingende kracht van het incest-verbod. Tegelijkertijd wordt deze vereniging door het ingrijpen van de vader, de almachtige vader uit het werk van Wolkers, weer te niet gedaan. De vaderlijke faeces zakt weer in de krater, de verdringing herstelt zich, het oppervlak van het onbewuste is weer rimpelloos als was er niets gebeurd. Zo valt ook het slot te begrijpen: ‘Mijn moeder komt binnen met de koffie, zet de kopjes op de lage tafel. Ik pak het kopje van het schoteltje en drink, dan zet ik het neer en kijk haar aan. Ik zie haar onrustige blik, en draai het kopje, zodat de motieven er op boven die op het schoteltje komen te staan.’ De vaderlijke orde is hersteld, alle verboden voor het oog van de wereld gerespecteerd.
Het is eigenaardig dat, terwijl de vader in het werk van Wolkers helemaal de Grote Verbieder is, die hij volgens het Oedipuscomplex behoort te zijn, de rol van de moeder vrijwel in het niet valt. Zij is er wel, maar een betekenis die boven een obligate aanwezigheid uitgaat, heeft zij niet. Blijkbaar heeft zich binnen het gezin een verschuiving voltrokken, doordat de opvolgende broertjes de moeder voor zich zijn gaan opeisen. Zoals dat in grote gezinnen vaker gaat, wordt de rol van liefdesobject overgenomen door een oudere zuster. En hoewel de vader als een God boven het gezin blijft tronen, is het de oudere broer, die de rivaal wordt in het ‘werven’ om de zuster. Binnen de oedipale driehoek Ik-Moeder-Vader vormt zich een kleinere, gelijkvormige driehoek Ik-Zuster-Broer.
Duidelijk ziet men dat in een ander zusterverhaal, De Ontmaskering.Ga naar voetnoot* Het begin hiervan is een goed voorbeeld van de omkering uit de psycho-analytische droomtheorie: de zuster springt hier tegen hem aan ‘of ze helemaal in me wil kruipen’ (het is echter hij die in haar wil kruipen), het meisje laat van angst haar urine lopen (terwijl het kennelijk zijn wens is, bij haar zijn zaad te laten lopen). Voor deze overtreding van het incestverbod wordt hij trouwens op de geëigende wijze door de vader gestraft: de oude heer slaat hem een bloedneus, een symbolische castratie. Het onderliggende motief van De Ontmaskering is de verzoening met de gestorven broer. Uit de roman Kort Amerikaans weten we, hoezeer deze Oedipus zich schuldig heeft gevoeld aan diens dood en in zekere zin terecht: hij heeft deze rivaal in de strijd om de zuster vaak genoeg dood gewenst. Hier maakt de Oedipus-mythe kortsluiting met het verhaal van Kaïn en Abel. De broer keert in het verhaal terug als spook en op de vraag, waar het verdwenen fotomapje is gebleven, geeft hij zelfs een juist antwoord. Daarmee is voor de ik-figuur bewezen dat hij niet langer ‘boos’ is, en dat de schuld althans voor het ogenblik is gedelgd. Van dit tweede verhaal maak ik hier alleen terloops melding. De wortel van het voor Jan Wolkers typerende verschoven Oedipuscomplex, zo men wil zijn ‘zustercomplex’, is niet hier te zoeken maar in Het Tillenbeest, dat merkwaardige boegbeeld waarmee Wolkers' oeuvre onze letteren binnenschuift. Een primitief, onbehouwen brok sculptuur, dat niettemin al het nodige verraadt van de intrigerende lading, die in het ruim ligt opgetast. |