Hollands Maandblad. Jaargang 8 (226-235)
(1966-1967)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
De ondankbare misdadigerGa naar voetnoot*
| |
[pagina 23]
| |
Schiet op, zolang niemand het ziet. Ik leg het geld neer en ga een paar stappen achteruit. De verkoper, zo'n slaperige, verveelde man, kijkt nauwelijks, want het is heet en er is weinig handel. Hij verkoopt goed als er een trein binnenkomt, maar voor de rest zit hij met een oog te slapen en met het andere vliegen te vangen. Dus die slaperige die tapt hem een glas water met siroop en hij drinkt dat op. Ik heb ook dorst, maar ik beheers me, want ik ben toch al in overtreding, en als ik ook nog water ga drinken wordt het een bende. Beste Vachtang, zegt ondertussen die slaperige verkoper, ik heb een verzoek aan je: als je 's nachts dienst hebt, kijk dan eens of mijn nachtwaker slaapt of niet. Dat weet ik zo wel, zeg ik. Als het goed weer is slaapt hij, en bij slecht weer is hij wakker. Hoe komt dat? vraagt hij verbaasd. Dat komt van het afdak, zeg ik. Met een goed afdak slaapt hij ook bij slecht weer. Zo praat ik met hem en ik zie dat mijn misdadiger iets nadenkends over zich krijgt. Misschien dat ons gesprek hem niet bevalt of dat hij jaloers is op die nachtwaker - dat weet ik tot op vandaag de dag nog niet. Ik zie alleen dat hij zo nadenkend doet, maar ik wist toen nog niet dat als een misdadiger iets nadenkends over zich krijgt dat hij dan een misdaad aan het uitdenken is. Dus hij heeft die limonade op en de verkoper neemt dat glas en gaat er mee naar de spoelbak. Die spoelbak die staat ook helemaal verkeerd, die moet op de toonbank staan zodat de verkoper zijn waakzaamheid steeds bij de hand heeft. En net op datzelfde moment grijpt die misdadiger als een havik een mes van de toonbank en komt op me af. Maar hoe! Als een wild zwijn. Zo'n lang mes, waar ze worst mee snijden, chalva mee snijden en waar je iemand ook de keel mee kunt afsnijden. Oeach! Ik trakteer je op water met siroop, ik overtreed de voorschriften uit mijn eigen zak en jij wil me de keel afsnijden, alsof je van plan bent om voortaan voor mijn kinderen te zorgen? Door mijn eigen menselijkheid, door mijn eigen goedheid ga ik er aan, waarde gasten, als een onschuldig meisje! Ik doe een stap terug - hij doet een stap vooruit. Ik doe nog een stap - hij ook. Bovendien heb ik dat geld in mijn hand, en | |
[pagina 24]
| |
dat belemmert me in mijn bewegingen. Weggooien om me te verdedigen? Kan niet, want het is mijn eigen geld niet, het is overheidsgeld. Opeens voel ik een muur in mijn rug, Verder kan ik niet. Dat is de muur die het perron van het stationsplein scheidt. Ze noemen het ook wel eens een balustrade, waarom weet ik niet. Ik kan nog net mijn pistool trekken, maar ondertussen kon hij me al steken. En hoe! Maar zoals de mensen bij ons zeggen, ik ben ook niet iemand die met zijn neus water drinkt. Ik doe een stap op zij, en dat mes, dat zweer ik je bij mijn moeder, dat zweer ik je bij mijn twee kinderen, dat mes slaat tegen die muur dat de vonken er af vliegen! En het breekt nog niet eens, dat rotmes! Ik heb mijn pistool al in mijn hand, maar ik kan de haan niet overhalen. Dat geld zit weer in de weg. Weggooien? Weggooien, hè? Zelfverdediging, hè? Dat kan ik niet doen - het is overheidsgeld. Ondertussen brengt dat geld alle ongelukken in de wereld. En die ondankbare misdadiger blijft me achtervolgen. En ondanks dat, waarde gasten, druk ik dat pistool met een hand tegen mijn been, en met mijn andere hand krijg ik die haan over en net heb ik me weer opgericht of dat mes zweeft me weer boven het hoofd en ik ruik die smerige foezellucht die u, waarde gasten, aan mijn tafel naar ik hoop nooit zult ruiken. Pang! Pang! Twee schoten los ik vlak over zijn hoofd, ik zie zijn haren bewegen. Hij blijft niet staan, die schoft. Hij heeft blijkbaar zijn besluit genomen: ik ga eraan, maar één smeris mee. Maar wat kan die smeris er aan doen, waarde gasten? Je bent in dienst en je gehoorzaamt, als je een fatsoenlijke vent bent. Zo'n man is in overheidsdienst, en als hij een fatsoenlijk man is, dan houdt hij zich aan de voorschriften. En aan de andere kant, als hij een fatsoenlijk man is wordt hij niet door een smeris opgebracht. Wat kon ik doen? Dat derde schot geef ik hem vlak voor zijn raap, zodat ik hem zelfs achterover duw met mijn pistool. Hij valt. God geve u nooit zo te vallen als hij valt, en God geve uw vijanden zo te vallen als hij valt. En ik voel me of ik een wagen heb voortgetrokken van ons dorp naar ons station. Het blijkt, waarde gasten, dat er niets erger is dan een mens te doden, als je tenminste zelf een mens bent en geen zwijn. Nauwelijks kom ik tot mezelf of er staat al een menigte om me heen. Allerlei tuig van buiten de stad beledigt me, je hebt een man vermoord en zijn geld gestolen en andere beledigende onzin tot en met belediging van een volksgroep. Ze praten of zoiets alleen maar aan de Kaukasische Zwarte Zeekust gebeuren kan en niet in het centrale zwarte aarde-gebied. Maar nou vraag ik je: is die misdadiger grootgebracht met onze lobio of met jullie aardappels? Ik wist niet meer wat ik doen moest. Toen kwamen onze jongens eraan en die hielpen me. De eerste hulp kwam aanrijden, nam de misdadiger mee, en wij gaan zonder hem naar het bureau. Goddank loopt die verkoper mee en schreeuwt alsmaar: Ik ben de enige die alles gezien heeft, hij kon er niets aan doen! En een paar van die schoften van buiten roepen: Jullie spelen allemaal onder één hoedje! Afgesproken werk! Maar hoe had ik met hem iets kunnen afspreken? Ik mag een glas bloed van mijn eigen kind drinken als ik een glas water van hem heb aangenomen. Hij vroeg me naar die nachtwaker, en ik heb hem officieel antwoord gegeven. Maar ondertussen, toen we dichter bij het bureau kwamen, bleven die schoften achter. Die verkoper gaat mee naar het bureau. Zeg, zegt een van onze jongens tegen hem, ga eerst dat stalletje even dichtgooien, anders roven ze de boel leeg en dan hebben we er nog een zaakje bij. Kan me niet schelen, zegt hij, ik ben de enige die alles gezien heeft, ik ben de enige getuige. Tenslotte wordt er proces-verbaal gemaakt. Ik schrijf een verklaring, de verkoper schrijft een verklaring, en de chef neemt mijn pistool af. Geef me mijn mes terug, zegt de verkoper, want straks moet ik voor de reizigers worst aan kleine stukjes snijden alsof ze bij me op visite zijn. Dat mes, zeggen ze tegen hem, dat kunnen we je niet teruggeven, want het is een bewijsstuk. Geef me dan een nieuw mes, zegt hij, want chalva kan ik met een lepel snijden, maar worst kan ik met een lepel niet snijden. Wij delen geen messen uit, zeggen ze tegen hem, maar wij nemen juist messen in beslag als zijnde blanke wapens. Dan zegt hij, gooi ik de winkel helemaal dicht, want ik moet toch nieuwe voorraad halen. Als jullie me nodig hebben roep je me maar. Goed, zeggen ze, ga maar. Kortom, mijn pistool ben ik kwijt, maar ik blijf werken. Ik behandel oude zaakjes, nieuwe geven ze me niet. | |
[pagina 25]
| |
Mijn chef, God geve hem gezondheid, zegt: Waarom heb je hem, in plaats van hem op limonade te tracteren, niet meteen mee naar huis naar je vader genomen en hem daar een goed glas wijn gegeven dan hadden jullie samen de volgende dag terug kunnen komen. Kameraad chef, zeg ik tegen hem, waarom zal ik een misdadiger bij mijn vader brengen. Ik kan hem beter mijn zoon brengen, waar hij meer van houdt dan van mij... Goed, zegt hij, we zullen zien wat ze van hogerhand zeggen. Ga jij ondertussen maar door met je werk. Ondertussen komt die misdadiger twee dagen later in het ziekenhuis bij kennis en voordat hij doodgaat zegt hij: Die agent kan er niets aan doen. Het was mijn eigen schuld. Een dag of vier later komt er een uitgeputte dame op leeftijd bij me op kantoor. Ik voelde al meteen dat er iets was, maar wat, dat wist ik niet. U hebt mijn man doodgeschoten, zegt ze... En ze huilt hartbrekend. Mijn lieve mens, zeg ik. Ik huil ook om jouw recidivist. Maar wat doe je eraan. Het ongeluk is nou eenmaal gebeurd... En wat moet ik nou? zegt ze. Ik heb drie kinderen... Toen ik dat hoorde werd ik zo kwaad! Als ik een pistool en zelf geen kinderen had gehad, dan had ik, bij mijn gezondheid, me een kogel door het hoofd gejaagd om van het gedonder af te zijn. Lieve mens, zeg ik, ik zal alles voor je doen. Ik zal de overledene op mijn eigen kosten laten wegbrengen, ik neem de kist voor mijn rekening en verder zal ik betalen zoveel als ik maar kan. Als je wilt bestel ik een dure kist, maar een eenvoudige kist is beter, dan blijft er meer geld over voor de kinderen... Liever een eenvoudige, zegt ze, doorhuilend, hij heeft me toch al zoveel ellende bezorgd mijn hele leven... Moedertje, zeg ik, neem me niet kwalijk maar hij is altijd nog de vader van je kinderen. Je moet een overledene niet beledigen. Ze trok een beetje bij, en ik ook, en we werden het eens. Kortom, de hele zaak kwam me op ongeveer vijfduizend. Ik was toen al aan het sparen voor dit huis. Maar wat wil je, het bouwen moest ik uitstellen. En mijn zaak blijft maar traineren. Je zou kunnen zeggen dat ik niet alleen op het station werk, maar dat ik ook een leven heb als iemand op een station. Aan de ene kant geven ze me dat pistool niet terug. Aan de andere kant blijf ik in dienst. Aan de ene kant is het duidelijk dat ik die misdadiger wel heb moeten doodschieten, aan de andere | |
[pagina 26]
| |
kant heb ik door gebrek aan waakzaamheid blijk gegeven van ontoelaatbaar liberalisme. In zo'n toestand leefde ik, toen die verkoper me een keer aanriep. Wanneer komt je zaak voor? vraagt hij. Ik weet er niets van, zeg ik. Luister, zegt hij, wat zou je ervan zeggen als we alles omdraaien? Wat omdraaien? Ik heb alles uitgedacht, zegt hij. We zeggen gewoon, dat de misdadiger een mes greep en er met mijn kas vandoor wou gaan, omdat ik net mijn geld zat te tellen. Maar ik behield mijn tegenwoordigheid van geest en sloeg hem van mijn kraam weg. En toen viel hij jou aan om zich van jouw pistool meester te maken en ten tweede male de kas leeg te roven. Dat pistool ben ik zo ook al kwijt, zeg ik. Waarom blijf je met je fantasie niet van mijn verdriet af? Anders komt het er op neer, zegt hij, dat wij de sigaar zijn omdat we staatseigendom hebben verdedigd. Komt in de krant ook. Ik ben zo ook al de sigaar, zeg ik. En de misdadiger is de sigaar. Maar waarom ben jij de sigaar? Als je dat mes bedoelt krijg je van mij een nieuw mes. Dat mes reken ik niet, zegt hij, maar laten we alles omdraaien. Mijn hele leven is al omgedraaid, zeg ik. Moet ik het nou nog een keer omdraaien? Ja, we maken er een circus van, met een salto mortale. We hoeven er geen circus van te maken, zegt hij, maar de zaak interesseert mij, ik wil alles omdraaien. Ik liet hem verder staan, maar mijn humeur was bedorven. We verwachtten iedere dag de inspecteur, die mijn zaak moest behandelen. Voor je het weet laat hij die idioot een verklaring afleggen en dan vertelt hij al die onzin. Bij ons zeggen ze altijd: iemand die uit een boom valt wordt door een slang gebeten. Zo gaat het mij ook: mijn enige getuige is een fantast. Toen komt die inspecteur. Uit welke stad zou ik niet kunnen zeggen. Ik weet alleen dat het een stad was met een ‘T’. Misschien Poti, misschien Telavi, misschien Tbilisi. Bij onze chef gaat een vent naar binnen, flinke, serieuze man zo te zien. Ik zit en ik wacht af. Die deur gaat open, en hij komt recht op mij af. Dus jij bent die held? zegt hij. Tegen wil en dank, kameraad chef, zeg ik. Volgende keer, zegt hij, als je weer iemand opbrengt, moet je een fles spuitwater bij je steken. Hoe kan dat nou, kameraad chef? vraag ik. Ja zeker, zegt hij, je neemt een fles spuitwater en een klein papieren bekertje mee, want anders slaat hij die beker op je hoofd stuk. Ik begrijp dat hij dat voor de grap zegt. En als een chef een grapje maakt moet je daar met een grapje op antwoorden. Volgende keer, zeg ik, kameraad chef, neem ik geen spuitwater, maar een handgranaat mee. Nou, zegt hij, een granaat is wel een beetje sterk, maar je moet waakzaam blijven. Kameraad chef, zeg ik, bij de mijnopruimingsdienst kun je je ook maar één keer vergissen, maar het lot van mijn kinderen is in uw handen. Maak je maar niet ongerust, zegt hij. We zullen je helpen, maar makkelijk zal het niet gaan. Dat zegt hij lachend, maar het blijft een duidelijke wenk. Ik schaamde me zelfs voor hem, omdat onze jongens er allemaal omheen stonden. Maar toen had ik een goed idee om zijn figuur te redden. Kameraad chef, zeg ik, u bent hier gekomen om deze zaak uit te zoeken, u hebt uw gezin achter moeten laten, u hebt reiskosten gehad - zouden wij dan geen goed met goed vergelden en bovendien onze plaatselijke gastvrijheid niet tonen? Hij sloeg me op mijn schouder en ging weg. Wat moet ik verder nog vertellen? De zaak heeft me tweeduizend roebel gekost, oud geld. Bovendien kostte die tafel me honderd roebel zonder de wijn te rekenen die ik bij mijn vader heb gehaald. Of hij het heeft aangepakt, vraagt u? En hoe! Of mijn vader zijn vader dat geld al honderd jaar schuldig was. Maar, God geve hem gezondheid, mijn zaak heeft hij in orde gemaakt. Sinds die dag kan ik weer rustig mijn werk doen. Als dat ongeluk er niet geweest was zou ik dit huis eerder gebouwd hebben en dan zouden we eerder om deze kleine, bescheiden, prachtige tafel hebben gezeten. Dus een heldendaad was het helemaal niet, waarde gasten, want een mens doden is het onaangenaamste wat er is. Een half jaar later had ik het er nog van op mijn zenuwen. Dus laat ons drinken, waarde gasten, op vrede in de hele wereld, dat er nooit meer iemand iemand anders dood zal maken, op onze lieve kindertjes, en ook op volledig wederzijds begrip tussen de burgerbevolking en de politie. En wat illegale reizigers betreft die hier gaan wonen zonder vergunning, die sturen we terug naar de plaats waar ze vandaan komen met een boete aan de mensen die hun onderdak verleend hebben. |
|