| |
| |
| |
De Nieuwe Kerk
Gerrit Krol
Verborgen tussen het geboomte, maar tussen dat geboomte terdege aanwezig, staat midden op het plein, zwart en vierkant, de Nieuwe Kerk.
Van vier zijden lopen de kerkpaden op naar de deuren die hoog zijn en zwaar, en altijd gesloten. De Kerk heeft vier deuren, acht zijden en zestien regenpijpen die elk afzonderlijk eindigen boven een driehoek van schuin aflopend metselwerk, dat door het eeuwenlange spel der kinderen glad en uitgesleten is.
Ook van binnen heeft het bouwwerk die kwadratische structuur. Vier witte, zeer rijk versierde zuilen schragen het dak. Aan een van deze zuilen, waarvan ik me vaak voorstelde dat hij zou breken, is de kansel opgehangen, de standplaats van de redenaar, eveneens vol ornamenten, fruit en trompetblazende babies. Tegenover de kansel staat het gestoelte: drie rijen van hoge diepe banken, voor elke gezetene een oude, zware, uit het lood hangende bijbel die nooit gebruikt wordt. Zowel de kansel als het gestoelte zijn van een houten dak voorzien dat met ijzeren in de zuil verankerde hengsels wordt opgehouden. Langs de vier zijden, onder de hemelhoge met gaas afgedekte vensters, zijn de galerijen gebouwd. Wie onder de galerijen zit, zit in het donker, wie op de galerij zit heeft een aangenaam uitzicht. Vanuit het midden van het gewelf hangt een kolossale luchter met honderden lampen die, als het donker is, de hele ruimte kunnen verlichten. Ook deze luchter is, in mijn voorstelling, vele malen naar beneden gekomen, neergestort op de mensen die juist een psalm zaten te zingen. Het glas stond rechtop in hun hoofden, maar het was hun niet toegestaan de zitplaatsen te verlaten.
Behalve de keren dat ik door mijn ouders werd meegenomen, bezocht ik de kerk elke zondag van 11.30-12.30, het uur van De Kinderkerk. O, al die jaren van bijbelverhalen, al die kerstfeesten dat we, na de lichtbeelden, de jongens spoorzoekend in de sneeuw, door de natte koude straten naar huis liepen, met ons leesboekje en onze sinaasappel - het is voorbij.
Het gebouw is, korte tijd nadat ik de Kinderkerk had verlaten, in restauratie genomen. Het heeft een paar jaar lang in de steigers gestaan en is nu waarlijk weer een Nieuwe Kerk. De kleuren van het interieur zijn groen en zwart, hetgeen in overeenstemming is met het bijzondere karakter van de diensten, die worden gehouden voor hen die tot geen kerk behoren, de buitenkerkelijken, - 's zondagsavonds van 19.30-20.30 uur.
| |
De Sionskerk
De Sionskerk is nog niet zo lang geleden gebouwd, het is een moderne kerk. Het was jarenlang de modernste van alle kerken, totdat aan de rand van de stad plotseling, hier en daar, en overal die kerkgebouwen kwamen die wij werkelijk modern of hedendaags noemen - daar steekt de Sionskerk nu maar stil en vooroorlogs bij af.
Het is een driehoekig gebouw, een driehoek waarvan twee benen daken zijn. Tussen deze twee - hoge en gepunte - daken steekt een derde dak omhoog a) om het gebouw inhoud te geven, anders zou er niemand in kunnen zitten, b) om de ingang te markeren. Door twee wijd openstaande oranje deuren treedt men 's zondagsmorgens naar binnen. Men loopt behoedzaam over het middenpad, groet bekenden, glimlachend, met een knikje, en gaat zitten. Het orgel speelt zacht. Het front van het instrument is strak en nieuw, van chroom en oranje dennehout. Het meeste hout van het interieur is oranje, oranje gevlamd en donkerbruin. De Sionskerk is gemaakt van hetzelfde soort hout als waar de stoelen van mijn ouders van gemaakt waren, de stoelen van mijn jeugd, die goedkope, béste, onverwoestbare stoelen die allang met de opkoper meegegaan zijn - zo is de Sionskerk ook.
Ik hou niet van de Sionskerk. Hij is precies als de huizen er om heen, de huizen met hun erkers en hun voortuintjes. De mensen die daar in wonen: echte Sionskerkmensen, de jongens en de meisjes: Sionskerkkinderen bij uitnemendheid en dat zullen ze hun leven lang blijven.
Een paar jaren geleden bezocht ik deze kerk voor het laatst. Er stonden luidsprekers in de paden. Vanuit de hoogte hingen zware elektrische elementen om de ruimte te verwarmen die nooit warm geweest is, en in de banken, de oude moderne banken van zwart, lichtbruin beukenhout: schouder aan schouder de gelovigen, samengestroomd, voor de duizendste keer samengestroomd, rechtop in hun onverwoestbaarheid.
| |
| |
| |
De Pelstergasthuiskerk
Niet ver van de Gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen, waaruit elke dag een steen valt en die daarom spoedig zal worden gesloten, staat, in diezelfde straat, maar met de rug er naar toe, het kerkje van het Pelstergasthuis. Je kunt naar binnen gaan onder het oude, op vele ansichtkaarten afgebeelde stenen poortje door. Langs de rozen en margrieten - tenminste 's zomers, 's winters ligt er sneeuw - loop je naar waar je wezen moet: een witte vrolijke ruimte, gevuld met oude muziek, een passacaglia voor orgel, een kleine trom die bezig is en je gaat zitten. Het zonlicht valt in schuine strepen langs de gekalkte muren. In het midden van het vertrek, ongeveer voor de kansel, op een ijzeren plaat, staat een kachel als een locomotief, boordevol rood en oranjegloeiende kolen - 's winters. De trillende pijpen gaan horizontaal over de hoofden heen naar de muur om hem te doorboren en de vonken te spuien in de buitenlucht, - dit kun je door het raam heen zien.
Het orgel speelt en je wacht, met het gestencilde papier voor je tot de dienaar des woords de preekstoel beklimt en het orgel
zwijgt. De dienst wordt gehouden in het Frans dat je, als je het niet begrijpt, toch in elk geval ondergaat als iets dat terdege van het Nederlands verschilt. Het is zeer vreemd en zeer vertrouwd, oud, middeleeuws bijna en de wijze waarop de prédicateur prière uitspreekt, en Seigneur, doet je bijna huiveren. De Chantes de Dieu worden aarzelend en schuchter gezongen. Het is eigenlijk alleen de man op de kansel die zingt.
Na afloop staat hij bij de uitgang. Zijn handdruk lijkt de waarde van wat we te horen kregen nog eens te onderstrepen. Zijn liefdevolle ogen kijken je aan en ze vragen je met klem: stel ons niet teleur.
| |
De Martinikerk
Midden in de stad, op de hoek van de markt, staat sinds eeuwen de Martinikerk - oud, gerestaureerd, lelijk, klein. Vergeleken bij de hoge, wereldberoemde toren is het maar een hondehok, maar ben je eenmaal binnengetreden, dan is de ruimte niet gering. Het is de grootste kerk van de stad.
Er zijn meer dan drieduizend zitplaatsen en daarom lijkt het er altijd zo leeg, tenminste in de tijd dat ik de diensten bezocht. Tien, vijftien jaar geleden: honderden keren ben ik de Martinikerk binnengegaan - altijd die rijen lege banken, de mensen langs de kant, ernstig, zwijgend als in een wachtkamer, de sneeuw nog in het haar, of in overhemd als het zomer was. Lente achter de avondlijke vensters, herfststormen - ik heb deze kerk in alle staten meegemaakt, maar als ik hem nu voor de geest haal om, na zoveel jaren, te zeggen: zo en zo is het geweest, dan staat hij daar in het licht van een zomermiddag, 5 uur. Op het marktplein staat de kermis, gesloten, het vermaak staat in hoezen verpakt, en de kerkdeuren staan open. Niemand die naar binnengaat. De zon schijnt. Dit, in het kort, zou het schilderij zijn dat ik zou afleveren als mij gevraagd werd de Martinikerk te schilderen - iets waar ik dikwijls van gedroomd heb. Daarom keek ik op weg naar de kerk ook zo oplettend om mij heen, daarom kon ik een straat drie, vier keer op en neer lopen voordat ik eindelijk die kerk in ging. Ik was in die tijd vol schilderplannen, maar t.a.v. de mensen tegelijk vol argwaan, en vol liefde.
De godsdienstoefeningen waren intussen niet eenvoudig. De psalmen waren vaak onmogelijk om te zingen (wij hoorden ze voor het eerst in ons leven) en ook de spreker zelf was maar bij vlagen te volgen. Er stond, ingevolge de kerkelijke ordening, altijd dezelfde man op de preekstoel: een burger die met een rechte rug zeer vergenoegd naar zijn eigen schoenen stond te
| |
| |
kijken, zich, elke keer weer, verloor in onverstaanbaar gemompel en dan opeens ratata kon roepen als hij de bijbel bedoelde. Hij bedoelde niet anders. Dit greep ons buitengewoon aan, zoals het mij ook aangreep toen ik 's, ik zat op de galerij, uit de zijzak van zijn colbertje het spoorboekje zag steken. Wonderlijk, wonderlijk samenzijn. De collectanten die op hun tenen, buigend als scheermessen, het geld naar het midden brachten en onderwijl de mensen die daar zaten te luisteren en de ruimte vulden met hun gelach, de armen ruggelings over de banken - Heins en Boerma, de drogisten.
Altijd als de dienst was beëindigd en de spreker was weer teruggevoerd naar zijn kamertje, het orgel speelde Rust mijn ziel of God is getrouw, waren de aanwezigen, schuifelend naar de uitgang, kwaad of blij en ik, altijd de anderen op het oog hebbend, meeschuifelend, stelde het op prijs datmen kwaad was, en blij. Op weg naar huis begon het dan te regenen, of te sneeuwen, of 't was de zon die weer op die meeslepende wijze tegen de muren scheen - ik liep er onder door, verteerd dan door een grote inwendige kracht.
| |
De Oosterkerk
De Oosterkerk staat in een van de arme buurten, aan het andere einde van de stad: een donkerbruin gebouw met een zadeldaktoren, maar het is geen oude dorpskerk, wat je misschien zou verwachten - het is een nieuwe vooroorlogse kerk, zoals de Sionskerk, maar eenvoudiger. Het heeft een recht interieur met de preekstoel opzij, zodat de kerkganger het zicht heeft op het altaar en op het grote gekleurde raam van het koor dat op het westen staat. Ik heb de kerk een keer of vier bezocht, alle keren zat ik achteraan in het duister. Er was geen licht, of niet voldoende en een paar plaatsen voor mij zat het meisje voor wie ik gekomen was, een donker zuidamerikaans meisje met een bontmuts op. Ik heb haar nooit gesproken,
Ook deze kerk was 's zondags vaak gesloten.
| |
De Aakerk
De laatste kerk in deze serie is de Aakerk - het is de meest joyeuze. Hij heeft hoge gothische ramen, deze geven aan het interieur licht en ruimte, zoals de schoolboekjes leren. Het is de tweede kerk van de stad. In tegenstelling tot de Martinikerk is de Aakerk een morgenkerk, het is een Paaskerk. Het is de kerk van de opstanding, van het optimisme, het is de kerk van de jeugd, in het bijzonder van de middelbare scholieren die elke keer weer samen komen om de dominee te horen die meestal niet van de stad zelf is, maar uit Amsterdam komt, of Den Haag, altijd een van de besten van Nederland. Het orgel is beroemd, vaak staat er een beroemde zanger naast, of een hoboïst. Soms, met Kerstmis, staat onder de preekstoel het volledige koperorkest van het Leger des Heils. 's Zomers liggen er bloemen op de tafels die speciaal voor deze bloemen staan opgesteld. Dan wordt er limonade geschonken en de mensen blijven, ook lang nadat de dienst is afgelopen.
De Aakerk is de kerk van bewegingen, de oecumene, de boek- en filmbesprekingen. Het is een kerk vol jongens en meisjes, vol lange witte pilaren die bovenin bij elkaar komen, ja, hoe hoog is deze kerk, en hoe vol van het zingen van de jongen mensen die daar in de diepte bijeen zitten, elke zondag weer, ter ere van God, maar ook voor elkaar. Een zwaluw scheert over hun hoofden.
|
|