Verdediging van de westerse structuur
H. van Riel
Mij wordt gevraagd te reageren op het artikel De anti-Amerikanismen van de heer J. de Kadt in het Hollands Maandblad van november 1966.
Geen eenvoudige taak. Reageren immers is niet lastig, stelt ons voor geen moeilijke opgaaf wanneer wij het met de schrijver oneens zijn, wanneer wij hem op feitelijke onjuistheden kunnen betrappen of op lacunes in zijn betoog.
In casu is daar, wat mij aangaat, geen sprake van. Ik ben het met de heer De Kadt eens en wel zeer eens. Toegevoegd moge daaraan worden, dat ik bewondering heb voor de resoluutheid waarmee hij een mening stelt en verdedigt die in de kringen waartoe de auteur van huis uit behoort allerminst populair is.
Mijn hand vindt dus niet veel meer te doen dan te trachten enkele punten op eigen wijze uit te werken.
In de eerste plaats zou ik willen stellen dat, wanneer men er vanuit gaat dat de feiten die de heer De Kadt in het Amerikaanse debet brengt juist zijn, daarbij gesteld kan worden dat in deze situatie in een historisch relevante periode geen verandering komen zal.
Amerika is al meer dan 140 jaar een op eigen wijze functionerende democratie en nu geldt naar mijn mening de indertijd door de Franse erudiet Cazamian ontwikkelde theorie, dat in verschillende vormen van kunst ieder middel tot de uiterste grens waarop het nog belangstelling en interesse vindt ontwikkeld wordt, ook voor de politiek zo gauw deze in aanzienlijke mate met massareacties behoort te rekenen. Het steeds sterker en met viezere middelen opzwepen van allerlei negatieve sentimenten om succes te hebben, is als het ware een wetmatig verlopend proces. Of de wal keert het schip, of er komt een andere regeringsvorm. Frankrijk levert van het laatste een voorbeeld en in Amerika bedient een ieder zich duidelijk van niet veel meer dan voor de hand liggend materiaal.
Ik zie evenals de heer De Kadt tot morele verontwaardiging weinig aanleiding, tenzij men over individuen spreekt. Collectieve reacties zijn zelden smakelijk en ik ben b.v. geïnteresseerd in de vraag hoe bij sterke stijging van het aantal werklozen in Nederland op de aanwezigheid van buitenlandse arbeiders zal worden gereageerd, in de persoonlijke en emotionele sfeer.
Voorts zou het interessant zijn eens te enquêteren welke godsdienstige en politieke overtuiging degenen hebben, die weigeren kamers aan kleurlingen te verhuren, in Nederland wel te verstaan.
De opwinding der kerken over het negervraagstuk in de Verenigde Staten, over Vietnam, over de positie der ontwikkelingsgebieden etc., zie ik in hetzelfde licht. Ik bedoel daarmee geenszins te stellen dat de betrokken hoogleraren, predikanten en politici niet door de edelste inzichten worden bewogen, maar herinner mij dat in de periode dat men zich kon afzetten tegen degenen die afwijkende denkbeelden over de predestinatie hadden, de 17e en 18e eeuw, of tegenover modernisten, liberalisten en socialisten, in de 19e eeuw, de naar buiten gerichte belangstelling der confessionele leiders, kerkerlijk en politiek, weer een andere tint had.
Aan algemene groepspsychologische tendenzen onttrekt ook de kerkelijke beleving zich niet, noch zelfs de theologische. Het begint met een muziekje of een instuif in de kerk en het eindigt bij de PSP. Nogmaals, dit zijn parallel-verschijnselen, uiterlijke correlaties van wat voor de betrokkenen zelf een volkomen serieus denk- en levensproces is. Het machiavellisme is stellig niet bij hen te zoeken, maar bij de rationalisten in Moskou en Peking die zich gaarne bedienen van degenen wier bijzondere geestelijke structuur haar bevrediging in het verloochenen van eigen tradities vindt. Ook een vorm van afzetten, psychologisch gezien.
Naar mijn gevoelen vallen de anti-amerikanisten in diverse groepen uiteen; de heer De Kadt heeft dit op een andere manier ook al gezegd.
Om te beginnen de afgunstigen. In de tweede plaats de naïeven die door allerlei slimmeriken worden meegesleept. ‘Arme negers in de sneeuw in het rijke Amerika’ is, natuurlijk, akelig en afkeurenswaardig. Elkaar uitmoordende groepen en op leven en dood, in de letterlijke zin, strijdende politici in de ontwikkelingsgebieden, worden daartegenover zelden vertoond. Tegen Africa addio was in een deel van het linkse clubje nogal bezwaar.
Naar mijn inzicht is de mens van nature slecht; onze voorlichtingsmedia maken alléén duidelijk dat blanken en vooral blanken die het goed kunnen doen, slecht zijn. Over de rest wordt gezwegen. Waarom? Dat