Hollands Maandblad. Jaargang 8 (226-235)
(1966-1967)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Tegen de nieuwe preutsheid
| |
[pagina 9]
| |
kritiek hebben’), omdat deze kritiek voor hun gevoel eigenlijk ondenkbaar is. Kritiek op Amerika choqueert dan ook in sommige kringen, waarin overigens op zeer concrete wijze ieders liefdeleven wordt besproken. Voor deze nieuwe preutsheid is de mening dat Amerika zijn macht vandaag in Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika op een ontoelaatbare en politiek verkeerde wijze gebruikt een vorm van verraad, want een geniepige poging tot het ‘breken’ van de Amerikaanse macht tout court. Ik hoop intussen duidelijk te hebben gemaakt dat dezelfde bezwaren gelden voor de anti-Amerikanen, tot wie ik De Kadt niet reken. Zij zijn de op hun kop gezette Amerikanofielen. Zij denken in soortgelijke starre, abstracte schema's, alleen komt voor hen niet alle goeds, maar alle kwaad uit ‘God's own country’. Zij zien ‘Amerika’ als een gesloten geheel, waarin alles, van Time magazine tot Coca Cola, dezelfde geest van vergif ademt. Zij zijn niet meer in staat onbevangen te reageren op individuele Amerikanen of op concrete aspecten van Amerika. Niet dat ik de anti-Amerikaan zijn afkeer, de Amerikanofiel zijn voorkeur misgun. Niemand is vrij van sympathieën of antipathiëen tegenover andere volken, andere groepen van mensen. Het komt er maar op aan zo'n gevoel niet te generaliseren tot anti-Amerikanisme of Amerikanofilie, de kritische zin niet te laten uitschakelen door nijd of bewondering. Wat mij betreft, ik ben ingenomen met De Gaulles reis naar Zuid-Amerika en met zijn redevoering in Pnom-penh, de enige redevoering van een regerend staatsman die over de Vietnamese oorlog dingen zei die nodig gezegd moesten worden. De Gaulle, wiens binnenlandse politiek steeds minder aanvaardbaar wordt, steekt in dit opzicht gunstig af bij die droevige figuren, de ‘socialisten’ Harold Wilson en George Brown! Gunstig acht ik het ook dat zijn optreden de langzame, stille dood van de Navo - een noodzakelijk verbond in de dagen van Stalin - lijkt te hebben aangekondigd. In tegenstelling tot Herman Wigbold geloof ik niet dat een land dat er nog altijd niet toe gekomen is Sacco en Vanzetti in eer te herstellen (wat een treurig verschil in dit opzicht met de zaak-Dreyfus!) geen ‘regenten’ heeft; geloof ik evenmin dat de pers van dat land geen geheimen voor zichzelf bewaart. Ik geloof dat men in Nederland, sinds 1945, de omvang van de anti-democratische krachten in Amerika heeft onderschat; dat onze pers doet alsof de vrijheid van meningsuiting in Amerika een onbedreigde zaak is.Ga naar voetnoot*) Ben ik nu toch anti-Amerikaan? Allerminst. Maar hoeveel kranten en weekbladen en al of niet kritische televisieprogramma's durven kwesties als deze op een enigszins serieuze, onbevangen manier te bespreken? Bij hoeveel Nederlanders kan men ze ter discussie stellen zonder onmiddellijk ‘verdacht’ te worden, of bij voorbaat omhelsd? Maar in dit land is de Amerikanofilie de meest voorkomende van de twee kwalen. Anders dan in andere landen heerst hier vooral de angst om voor anti-Amerikaan te worden aangezien, of de anti-Amerikanen ‘in de kaart te spelen’. Bewijs: ook voor onze politici zou de verzuchting geslaakt kunnen worden van de Amerikaan (en geen beatnik, hipster of sympathisant van het communisme) Richard Hofstadter in zijn Anti-intellectualism in American life: ‘How many of our politicians dare to talk like adults about the problem of Red China?’ Alleen zou voor onze politici Rood China ook vervangen kunnen worden door: ‘de buitenlandse politiek van Amerika’. Deze twee onderwerpen hebben voor onze, over ‘duidelijkheid’ zeurende politici tenminste eén duidelijke eigenschap gemeen: ze zijn beide taboe. |
|