deerd, altijd een persoonlijke keuze inhoudt - waarbij sentimenten, persoonlijkheidsfactoren, persoonlijk verwerkte ervaringen zeker een rol spelen - zijn verschillende oordelen mogelijk. Maar in dat geval is er ruimte om het met mij oneens te zijn.
Een derde mogelijkheid is dat mijn intellectueel vermogen tot het opsporen en interpreteren van relevante politieke feiten matig tot zwak tot nihil is. In dat geval sta ik er op dom te worden genoemd.
Ik ben van mening - maar ter adstructie daarvan zou ik op zijn minst de ruimte van het artikel van De Kadt moeten hebben - dat de VS minstens vanaf 1954 een slechte politiek in Vietnam hebben gevoerd, dat China moet worden toegelaten tot de VN, dat samenwerking met de VS samenwerking met andere landen - de SU, de oosteuropese landen, de derde wereld - niet mag uitsluiten, dat de huidige, vrij negatieve, volgens De Kadt nog steeds te positieve, Amerikaanse politiek t.a.v. de VN onjuist is.
Ben ik daarom anti-amerikaans? Ik vind van niet. Naar mijn beste weten baseer ik die opvatting - voor zover mogelijk, zie boven - op een ‘tamelijk zakelijke’ beoordeling en toetsing van politieke feiten en ontwikkelingen. De Kadt kan het met die beoordeling oneens zijn. Het is mogelijk dat ik niet in staat ben tot het interpreteren van politieke feiten. De Kadt mag mij dom vinden.
Anti-amerikaans ben ik eerst indien bovenstaande opvattingen in overwegende mate blijken samen te hangen met gevoelens van rancune, afgunst, inferioriteit jegens de VS of met welk politiek irrelevant sentiment ook. (Zo bijvoorbeeld wanneer ik een eventuele amerikaanse politiek anti de huidige VN ‘gewoonweg schandalig’ zou vinden omdat ik De Kadt voor het eerst bij de VN ontmoette, een ‘strawberry old fashioned’ van hem kreeg en daar een dierbare herinnering aan heb overgehouden.)
Ik ga door met het verkondigen van opvattingen die De Kadt verfoeilijk vindt. Maar ik ben lekker niet anti-amerikaans.