Waar gebeurd in Moskou, en andere fragmenten
K. van het Reve
Waar gebeurd in Moskou, in 1958. De beroemde Russische geleerde R., geëmigreerd in de jaren twintig, thans hoogleraar aan een befaamde Westerse universiteit, bezoekt zijn vaderland, waar hij in de watten gelegd wordt en hem een leerstoel wordt aangeboden aan de Moskouse universiteit. Hij aarzelt of hij op dit aanbod zal ingaan. Hij raadpleegt de bekende Russische schrijver I., die hij nog van vroeger kent. Diens antwoord is zeer kort: ‘Ty s uma sǒsel? Ty evrej ili net?’, hetgeen zoveel zeggen wil als: ‘Ben je bedonderd! Je bent toch zeker een jood, of niet soms?’. Naam en adres van beide heren zijn ter redactie bekend. Ik heb het verhaal van iemand die het uit R.,'s eigen mond heeft opgetekend. Om het te begrijpen moet men weten dat omstreeks 1950 de faculteit der letteren van de Moskouse universiteit werd ‘gerussificeerd’, dat wil zeggen in het kader van de campagne tegen het ‘cosmopolitisme’ werden de joodse docenten eruit gegooid. Aan de B-faculteiten deed men dat niet, naar het schijnt omdat hier Entjudung voor de wetenschap katastrofale gevolgen zou hebben. Bij een dergelijke actie zorgt men er altijd voor dat er een paar bekende joden blijven zitten want anders zouden Westerse anticommunistische hetzers à la De Kadt van antisemitisme kunnen spreken. De schrijver I. bedoelde met zijn antwoord: je was wel gek als je het deed, want je loopt altijd gevaar er bij een nieuwe campagne te worden uitgetrapt. Overigens is men op het ogenblik bezig deze maatregel ongedaan te maken; niet, uiteraard, door het weer installeren der ontslagenen - niet allen zullen de campagne hebben overleefd - maar door het geen bezwaar meer maken tegen de benoeming van een jood tot hoogleraar of docent aan de literaire faculteit. In Moskouse universitaire kringen is men zeer trots op deze liberalisatie.
Er schijnt ergens een verzameling te bestaan van inscripties in openbare toiletten, speciaal van opschriften die op de eigenlijke functie van die toiletten betrekking hebben, zoals Ici tombent en ruines / Les beaux arts de la cuisine of No matter how you shake or dance: / The last few drops go down your pants, en A man's ambition must be small, / Who writes his name on the shite-house wall. Pas een paar jaar geleden zag ik voor het eerst het naar men zegt veel voorkomende Gooi geen as in de pisbak: je pist thuis toch ook niet in de asbak? In een houten, wat verwaarloosde WC langs de grote weg Minsk-Smolensk vond ik Sjuda ne zarastet narodnaja tropa: ‘Hierheen zal het pad des volks niet dichtgroeien’, een regel die, in zekere zin, via Poesjkin en Derzjavin, teruggaat op Horatius.
Ik ken katholieke hoogleraren die in een gesprek onder vier ogen hun bekommernis uiten over het feit dat aan het H. Officie de dienst wordt uitgemaakt door een stelletje **, maar die veel te vooruitstrevend zijn om anders dan in hun somberste momenten de mogelijkheid open te laten dat in de *** de dienst door een stelletje nog veel grotere ** wordt uitgemaakt.
Hoe komt het dat *, die geen woord kan uitbrengen en in tranen uitbarst als je wat streng het woord tot haar richt, bijna geen telefoon durft aannemen, in vreemde talen, ook als zij ze kent, hardnekkig zwijgt, niettemin voor een stel camera's een ingewikkelde uiteenzetting geeft zonder zich te vergissen en zonder een zenuwachtige indruk te maken? Een mogelijke verklaring zou deze kunnen zijn, dat juist zenuwlijders voor dit soort werk geschikt zijn, omdat het voor hen geen verschil maakt of zij de melkboer toespreken dan wel een zaal met honderd mensen. De dikhuidige, kerngezonde niet-zenuwlijder voelt zich in de omgang met zijn medemensen lekker als kip, maar zodra hij voor een vergadering gezet wordt, voor microfoon of camera, klapt hij in elkaar. De zenuwlijder daarentegen voelt zich in de gewone omgang al door duizend angsten besprongen. Het is hem een kleine moeite om, met zijn enorme training, nog een stapje verder te gaan en boeken te schrijven, zijn ziel bloot te leggen, kortom dingen te doen die de gewone burger nooit zou durven. Multatuli, die al ‘vomeerde’ als hij de vol-