Vraag 5: Hoe denkt u over non-figuratieve schilderkunst?
Antw.: Ik geloof niet dat de tegenstelling figuratief-non-figuratief zo groot is. Elke abstractie zit vol met associaties (tenminste bij de kijker). Omgekeerd heeft de schilder van ouds aandacht voor de vorm, de kleur, de compositie als abstractie.
Omdat u aan muziek doet: Vivaldi's Vier Jaargetijden is programmuziek, en Bach's passiemuziek ook. Toch is dit muziek in abstracte vorm. Zelfs de benaming toon, kleur, contrast, vorm en compositie gelden voor beide uitingen, muziek en image, en dat is niet toevallig.
Vraag 6: Het is natuurlijk erg eervol zo'n overzichtstentoonstelling, maar voelde u zich niet ‘tentoongespreid’ ‘uitgeplozen’ en ‘in een hokje geduwd’?
Antw.: Het is mogelijk dat ik de aanvechtbaarheid van het ‘eren’ eerst goed ervaar, als men goedwillend en vriendelijk mij als object gaat kiezen. Ik was verrast toen ik het bericht van de Marisprijs-onderscheiding kreeg. Ik heb toen gevraagd of men het daarbij kon laten, omdat dit bericht het essentiële reeds inhield. (Een wat ‘Weltfremde’ reactie). Er is zeker voldoende aandacht aan mij besteed, maar bij een overzicht heb ik altijd sterk de sensatie ‘het was anders’ - dit in tegenstelling met uw termen: tentoongespreid, uitgeplozen, in een hokje geduwd.
Vraag 7: Waarom bent u niet aangesloten bij een kunstgezelschap?
Antw.: Ik was van vele commissies en verenigingen lid. Ik mijd nu liever disputen over veronderstelde of werkelijke tegenstellingen.
Vraag 8: Die tentoonstelling van '59-'60 is alweer zes jaar geleden. Zou u zichzelf nu ‘op een speld laten prikken’? Zo ja, welke, en zo nee, waarom niet?
Antw.: Ja, u vindt zes jaar lang, later zult u merken dat dit niet zo is. De hr. Oxenaar maakte een grapje. 't Was een sous-entendu naar aanleiding van een gesprek, zo ook ‘rasloze lapjeskater’, die ik zelf als typering gebruikte.
Vraag 9: ‘Ieder goed kunstenaar heeft een eigen stijl’ (of houdt u niet van dat woord?) Hoe bent u tot die stijl gekomen? Bent u beïnvloed en zo ja, door wie? Vindt u dat die stijl steeds kan veranderen?
Antw.: Ik houd van het juiste gebruik van termen, opdat ze niet te gauw versleten raken: ‘ieder goed kunstenaar (pardon, een slecht kunstenaar is er geen) heeft een eigen stijl’. 't Woord stijl is hier misplaatst, u bedoelt genre. Beïnvloeding: alleen een zware debiel is weinig beïnvloedbaar. De tweevoeter is aan zijn omgeving verwant. Ik ben erg blij als ik ergens iets gelijkgestemds aantref - in de oudheid, in de wildernis, desnoods bij mijn buurman.
Vraag 10: Is er bij alle technieken die u beoefend hebt niet één favoriet? Of doet u iets pas graag als het nieuw is en veel moeite kost?
Antw.: ‘Moeite’, ja zonder de weerstand van een stroeve techniek mist men zijn kans. De gladde vlotheid is verwarrend. Voor een meeuw is goed vliegen niet moeilijk, de vliegende mens is indrukwekkend. (Toch zag ik eens twee meeuwen tegen elkaar vliegen, een belachelijk vliegongeluk, in dit geval).
Vraag 11: Zou u bijv. iets willen vertellen over het ontstaan van uw kleurenhoogdruk procédé?
Antw.: U moet die techniek niet overschatten. Als u met natte handen op een schoolbord drukt, hebt u al een grafisch middel. Ik heb hier in mijn atelier een (oude) degelpers voorhoogdruk (d.i. dus voor boekdruk, net als Gutenberg er één had). Omdat er steeds gedacht wordt door ingewijden(!) dat mijn drukken litho's zijn, noemde ik dit maar kleuren-hoogdruk. Dat alles er wat afwijkend uitziet is meer een eigenschap van mij dan van de druk. Men denkt al gauw dat ik iets verborgen houden wil: hout, linoleum, karton, eterniet geëtst, alles kan dienen als het maar hoog (voor zwart of kleur) en laag (voor wit, onbedrukt) is.
Vraag 12: Welk ‘vak’ (noemen wij dat) geeft u aan de Kon. Academie voor Beeldende kunsten en welke ideeën zijn de grondslag van uw lesgeven?
Antw: Ik gaf in 't algemeen les in praktijkvakken. Compositie, figuur, illustratie, later op mijn verzoek ook op de afdeling M.O. examens. Punt van uitgang: het vaststellen van een juiste terminologie voor een onderlinge verstaanbaarheid bij de zo duidelijk te demonstreren begrippen. En niet alleen de termen, maar ook de ‘grammatica’ die zich bij het tekenen demonstreert zodat de correctie of de controle van de bezigzijnde student niet van de persoonlijke voorkeur van de leraar afhankelijk is.
Vraag 13: Er staat in de catalogus een levensbeschrijving van u. Het zijn nuchtere feiten, die daarin vermeld worden. Zoudt u