naar, tegen alle traditie in, te beweren dat de mens voldoening zal vinden in niets dan spelen? In ieder geval, ik wil niet. In kniebroek al had ik de stijl te pakken van gaan-jullie-maar-ik-heb-andere-dingen-te-doen - in de meeste gevallen, vrees ik, niet uit toewijding aan mijn studie en mijn dromen, maar omdat anderen beter waren in spelen dan ik. Daarom nu ook: schaf mij af, gooi mij weg als een oude sok en vervang mij door achtjarige deskundigen, maar dwing mij niet om vijf dagen van de week te spelen.
Gelukkig veranderde alles van aanzien tegen het eind van de film, waar wij in een vergadering werden binnengevoerd van culturele experts die problemen van politieke vrijheid en individuele verantwoordelijkheid behandelden, en zichzelf of elkaar verweten dat zij niet genoeg hadden nagedacht over consequenties. Wij kunnen gerust zijn: dat gaat door. Geef mij de aktentas met mijn initialen discreet glinsterend, waar staat het handige koffertje voor een week in Florence: ik heb weer een conferentie. O, ik zit niet in de delegatie? Geen zorg, er is genoeg te doen: andere conferenties voorbereiden, krantenartikelen schrijven, mensen op het ministerie opwarmen, interviews geven. ‘Het is interessant dat U mij dat vraagt, want ik heb er zelf veel over nagedacht: blijft er bij alle drukte en verplichtingen tijd genoeg over voor spelen? Het antwoord moet ontkennend luiden, maar denk eens aan de voordelen. Altijd als ze mij aan boord komen met kun je even, wil je alsjeblieft, ga je nu eindelijk morgen - altijd kan ik zeggen, net als onze voorouders, Nee want ik heb het te druk.’
Toen wij het hadden over de schuwheid van het buurtleven in Londen gaf D.B. een paar goede voorbeelden. Een ervan kwam uit Twickenham, het westelijke villadorp waar een vriend van hem kort geleden een huis gekocht had. De eerste nacht dat hij er sliep overstroomde de Theems en klotste in de keukens; alle oeverbewoners kwamen elkaar te hulp met raad en zandzakken. Toen een paar dagen later de waterstand weer normaal was, vergaten zij allemaal hun kennismaking, en dropen zonder groeten langs elkaar heen op straat.
In Southgate waar ik zelf woonde, zei D.B., was het gewoon dat de vrouwen door de week met elkaar spraken, in de winkels en over de heggen, maar op zaterdag en zondag als hun mannen thuis waren werden de betrekkingen geschorst. De mannen werden niet geacht elkaar te kennen, voorstellen zou te lastig geweest zijn en de conversatie kon pas de volgende week worden voortgezet.
In zekere mate treedt in alle grote steden dezelfde schuwheid op, geloof ik, maar nergens gaat het waarschijnlijk zover als in Londen. Ik weet nog dat ik voor een partijtje aankwam bijna tegelijk met twee anderen, en dat wij om beurten op dezelfde deurbel drukten; daarna wisselden wij geen woord, en keken elkaar alleen tersluiks aan, totdat de gastvrouw opendeed. ‘Hebben jullie nog geen kennis gemaakt?’ zei zij. ‘How English!’
Dat iets echt Engels is, geldt voor sommige mensen als een rechtvaardiging. Opgegroeid met het idee dat haast niets ooit gerechtvaardigd was door echt Hollands te zijn, kan ik daar moeilijk inkomen. Voor mij is het allemaal gèk. Soms bevangt mij de behoefte aan levensvormen die nodig, zinrijk, heilig! zouden zijn, in plaats van zo'n cultuur die van gekkigheden aan elkaar hangt.