de directeur, met een dikke map onder zijn arm. Hij haalde een bos sleutels tevoorschijn en maakte zwijgend de deur open. Hij maakte een vermoeid gebaar. We gingen naar binnen. Ik was nog nooit in die kamer geweest. Het was een ruim, in crèmekleuren geschilderd vertrek. In de hoek stond een groot aquarium.
De directeur nam plaats achter een enorm bureau, dat vol lag met paperassen. Waarschijnlijk lagen onze proefwerken biologie van de vorige week er ook bij. Achter het bureau was een wand vol boeken. Voor het bureau stonden twee grote bruinleren crapauds. Achter die crapauds stonden wij op een rijtje. Achter ons zwommen vissen.
Nadat de directeur een tijdlang zijn papieren had zitten ordenen zei hij opeens: laat eens iets horen. Wij zwegen. Je hoorde alleen het pompje van het aquarium. Arie de Lange tuurde naar het plafond. Henk Hol stond te wippen. Jaap Blaauw krabde aan zijn kin. Roel bekeek zijn vuile nagels. Ik duwde mijn bril op zijn plaats.
Toe heren, zei de directeur, geef eens een muzikale demonstratie. Henk stootte Roel aan. Roel zei: bedoelt u dat wij hier... De directeur zei: ja precies. Maken jullie maar eens wat muziek. Daar waren jullie bij juffrouw Prins toch zo goed in? Nu mag het, hoor.
How high the moon, zei Roel. Hij tikte met zijn voet op het grijze vloerkleed: één, twee, één, twee, drie, vier. Arie de Lange was de enige die inzette. Na twee maten was het weer stil. Pchsss, pchsss, ging het pompje. Ik keek naar mijn schoenen, bruine van juchtleer.
Hoor ik nog wat, heren, zei de directeur. Roel tikte weer en nu ging het beter. We deden allemaal mee. Jaap Blaauw en Henk Hol vormden met hun handen een kom voor hun mond. Pèpèpèpèpè, pèpèpèpè. Het schetterde door de kamer. De directeur keek niet op of om. Hij keek proefwerken na en deed alsof wij niet bestonden. Wij deden alsof de directeur niet bestond.
Toen het uit was nam de directeur een sigaret uit een pakje Golden Fiction, dat hij tussen de papieren op het bureau uitviste. Hij streek een lucifer aan, blies een rookwolk uit en zei: volgende nummer.
Roel keek ons even aan. When the saints, zei hij en tikte op het tapijt. Daar gingen we. Oh, when the saints, go marching in. Henk Hol en Jaap Blaauw hoorde je boven alles uit. Het klonk haast net zo goed als in de pauze. Alleen miste je de nagalm van de gang, want de deur was dicht. De directeur vertrok geen spier. Volgende nummer, zei hij verstrooid, een corrigerende streep zettend.
Bij Basin Street Blues stond de directeur op, liep naar het raam, dat op de binnenplaats uitkeek, keek naar buiten en ging weer naar zijn bureau.
Bij I've Found A New Baby kreeg ik een droge keel.
Midden onder At The Jazz Band's Ball ging de telefoon. Meteen waren we stil. De directeur legde zijn balpoint neer en nam de hoorn op. Hij luisterde even, mompelde twee keer ja en legde het ding weer neer.
Wij bleven stil. De directeur keek ons verbaasd aan. Hij vroeg: zijn de helden vermoeid? Roel zei: meer nummers kennen we niet uit ons hoofd, meneer. De directeur leunde achterover, deed alsof hij diep nadacht en zei toen: wel, dan beginnen jullie maar weer van voren af aan.
We hebben het hele repertoire weer afgewerkt. Op het laatst verlangde ik wel naar een van die twee crapauds. Op Roel zijn voorhoofd stonden zweetdruppeltjes. Zo, zei de directeur, die ons opeens weer scheen op te merken. Ik hoop dat de heren nu uitgemusiceerd zijn. Ik verwacht dat jullie je excuses aanbiedt aan juffrouw Prins. En nu opgedonderd.
Hij maakte een gebaar alsof hij vliegen van zich afsloeg.
We liepen zwijgend door de lege gangen.
Toen we buiten kwamen zagen we op de binnenplaats Bilderbeek, de natuurkundeleraar, staan praten met Jaarsma, de concierge. Die hadden natuurlijk alles gehoord. Ik liep met Roel en Henk naar huis. Henk zei: we hadden gewoon door moeten gaan toen de telefoon ging. Roel zei alleen maar: die man is crazy.
We kochten een doos bonbons voor juffrouw Prins. Ze bloosde.
Bilderbeek heeft nooit iets laten merken.
Roel Bak bleef zitten. Hij moest van school af van zijn vader. In de grote vakantie ging ik een paar keer bij hem langs, maar ik trof nooit iemand thuis. Henk Hol vertelde dat hij met zijn familie op Ameland zat. Later hoorde ik dat hij op een accountantsbureau werkte. Of hij drummer geworden is weet ik niet.
Ik miste hem vooral bij repetities. Want in de vierde kwam Wim Vlieger voor me zitten en die zat altijd diep over zijn proefwerk gebogen. Hij hield niet van spieken. Als de meisjes iets wilden weten vroegen ze het aan hem en als de leraar iets vroeg had hij het antwoord klaar. Maar samenwerken ho maar.