met dit werk en alle begin is moeilijk. Het gaat niet! De jongen wil zijn hoofd niet onder de valbijl leggen terwijl wij hem toch glashelder uitleggen dat het hier om een spel en niets anders dan een spel gaat. De jongen heeft aanpassingsstoornissen. Hij wil soldaat worden, hij wil vallen voor het vaderland. Als ik het vaderland was zou ik hem meteen goedkeuren.
Een exhibitionist van 30 doet alsof hij 3 is en dat mag niet. Hij moet in overeenstemming met zijn leeftijd reageren. Een soldaat van 20 mag doen alsof hij 12 is. Hij moet een groot kinderhart hebben en niet in overeenstemming met zijn leeftijd reageren.
Voor mij mag het hoor, grote mensen zijn toch gek, maar hoe kom ik aan een hoofd? Ik kijk naar de televisie om te leren hoe je iemand moet verdoven. Iemand die verdoofd is kan ik vastbinden en onder onze nieuwe grote valbijl leggen. En ik denk wel eens, zou ik de BVD een briefje schrijven en vragen of zij iemand hebben, bijvoorbeeld een Nederlander die Nederland niet wil weggeven aan de amerikaanse en duitse olie-meneren? Zo eentje kan ik best krijgen om zijn hoofd af te hakken want de eurosineministers willen de Nederlanders wegdoen uit Nederland. Zoiets kan een jongen van negen begrijpen als hij naar de televisie kijkt naar het weu-programma van de liefde van Kate en de jes-zeur-zakjes en al die andere rotzooi om de kleine klootjes van de Rijndelta te steriliseren. Tenslotte mamma, deze confidentie....
Tot zover dit briefje van een jongen van negen aan zijn moeder.
Vanzelfsprekend zit er geen enkel gevaar in het speelgoed waar hij over schrijft. Als kind op de lagere school zong ik: ‘tsal op mijn hoedje blijven staan of je mijn hoofd al af mocht slaan tis oranje boven’. Jongens kijken niet op een hoofd meer of minder als ze maar geen ‘bloedje’ aan hun knie hebben. In kinderboeken worden de hoofden van trollen en draken bij tientallen afgeslagen, schieten de dieven eerst maar is Sjeems Bont hen vòòr.
Twee nichtjes van mij die engeltjes zijn, zagen de voddenboel in de Tower te Londen - 's avonds op het kampeerterrein van Epping Forest speelden ze onthoofden, schattig om te zien. Pedagogen weten al lang dat tinnen soldaatjes en plastic sabels jongens niet kunnen aantasten.
Bijaldien ontdekte het jongetje dat met zijn zusje Tineke bij zijn grootouders logeerde een luikje in een deur van een kamer die vroeger het kantoor van zijn grootvader was. Het meisje Tineke kwam op het idee om de echte valbijl boven dit luikje te construeren. En het verzon ook iets om het hoofd van haar grootvader door dit luikje onder de valbijl te krijgen. Tineke maakte een doos met een luikje van papier en ze ging naar haar grootvader en zei: ‘Voor een kersepit mag je wat zien’. De grootvader had geen kersepit maar hij gaf een dubbeltje en hij keek met zijn hoofd door het papieren luikje in de doos.
Hij zag een circuit met honderd dinkietoy-autootjes en in die autootjes waren duitsers die de zee wilden zien en die vast zaten in het circuit ‘Ouden-Rijn’. Boven dit tafreel was zonder spellingsfouten geschreven: ‘Duitsers die urenlang moeten wachten voor de Ouden-Rijn beleven nu eindelijk hun ware ‘Wacht-am-Rhein’.
De grootvader zei dat hij het prachtig vond maar hij was verbaasd omdat zijn kleinkinderen van 9 en 10 grappen verzonnen over vreselijke gebeurtenissen die naar zijn mening te maken hadden met de ondergang van het Koninkrijk der Nederlanden. In zijn jeugd had hij geleerd: Zij zullen het niet hebben zolang de IJ-stad staat. Zolang in Neerland's aderen, een polsslag ‘Neerlands’ slaat. En hij dacht: Zou het waar zijn dat het woord des Zwijgers moedwillig werd verzaakt? Zeg dat die ‘De Zwijger’ een demagoog was, dat die wilde heersen, maar wat anders toch dan zo'n man die blij was met een groot huis en het betreurde dat hij daarvoor ook nog de nationale zaak diende te dienen. God weet gebruikt de Allerhoogste onschuldige kinderen om ons inzicht te geven in grote zaken. In onze waanwijsheid hebben wij veel gering geacht.
Dit alles dacht die grootvader. Zijn kleindochter Tineke zei: ‘Voor een kersepit mag je wat zien’. De oude man gaf een dubbeltje en hij stak zijn hoofd door het luikje van de deur van het kantoortje van vroeger. Hij hield van zijn kleinkinderen en hij was ook een beetje nieuwsgierig naar hun nieuwe ideeën, zo anders dan die vroegere verzinsels van uitgeknipte engelen en bloemen en een kruis met rozen. Hij zag rode en witte paddestoelen en een rebus die hij moest oplossen.
‘Ik zal het proberen’, zei hij, zijn hoofd door het luikje. Toen zijn hoofd in het mandje viel zag hij dat het plafond zo wit werd als het zonlicht en opeens was het zwart. Hij hoorde de engelen juichen en hij herkende de stemmen van Tineke en zijn lieve kleinzoon. En dit was het laatste wat hij hoorde, hun lieve stemmen in een diepe duisternis, hun juichende engelenzang.