14 juni gooiden met stenen naar agenten die niet mochten schieten en liepen weg als die agenten de afstand trachtten te verkorten om een strijd van man tegen man mogelijk te maken. Zelden is het plague on both your houses meer op zijn plaats geweest, lijkt me.
Grote verachting verdient mijns inziens de verontwaardiging waarmee de provo's zich beklagen als zij geslagen, gearresteerd, veroordeeld en gevangen gezet worden. Het verstoren van de openbare orde is, naar zij zelf schrijven, hun doel. Worden zij, dit doel nastrevend, gegrepen dan klagen zij dat zij die orde helemaal niet verstoorden en ten onrechte gepakt zijn. Grote verachting verdient mijns inziens de overheid die bij voorbeeld dat uitkleden van dat meisje als een ‘fout’ bestempelt van de politie. Het betreft hier immers geen fout, maar een schandelijke wetsovertreding, die strafrechtelijk behoort te worden vervolgd en waaraan een minister en een burgemeester zich medeplichtig maken als zij niet alles doen wat in hun vermogen ligt om zulk een vervolging te bevorderen.
Als men stylistisch niet tegen Jacques Gans opkan behoort men zich van niet-stylistische strijdmiddelen te onthouden. Wie zijn toevlucht neemt tot bakstenen is te vergelijken met een wielrenner die bij een ontvluchtingspoging kopspijkertjes strooit om het peleton op een afstand te houden.
Het anti-amerikanisme van veel intellectuelen en half-intellectuelen is een onderdeel van de grote invloed die de Amerikaanse cultuur op de onze uitoefent. Men demonstreert tegen de oorlog in Viet Nam zoals men spijkerbroeken draagt.
De meeste mensen zijn niet in staat een logische redenering te volgen, of hebben althans moeite met betrekkelijk eenvoudige argumentaties van de graad van gecompliceerdheid van de bewijzen van de stelling van Pythagoras. Nu zou men kunnen denken dat deze mensen een voorkeur zullen vertonen voor zeer eenvoudige redeneringen, en daar zelfs een zeker plezier in zullen hebben. De ervaring leert echter, dat velen hunner een zeer sterke voorkeur hebben voor teksten die zij niet begrijpen. Zoals hypocrisie de hulde genoemd is die de ondeugd aan de deugd brengt, zo zou men die voorkeur kunnen zien als de hulde die de domheid bewijst aan de redelijkheid. Blijft natuurlijk de vraag waarom deze mensen, binnen die voorkeur voor onbegrepen teksten, weer veel liever een woordenbrij zonder betekenis hebben dan een redelijk betoog dat zij niet volgen kunnen - want zo is het toch vaak, vooral in academische kringen (hoogleraren, studenten). Ik geloof soms dat deze mensen instinctief voelen dat zij aan zo'n redelijk betoog veel moeten missen, maar zo'n woordenbrij ten volle kunnen genieten. Zij voelen zich, die zinloze woordenbrij lezend, de gelijke van de auteur - wiens meerderheid zij moeten erkennen als het om een zinvol betoog gaat.
Toen in februati 1665 de beroemde wiskundige Fermat stierf, schreef het Journal des Scavans dat de overledene Franse, Latijnse en Spaanse verzen schreef met een elegantie of hij het grootste deel van zijn leven aan het Franse en Madrileense hof had doorgebracht. Of in de zeventiende eeuw een verblijf ten hove gunstig was voor de ontwikkeling van poëtisch talent is de vraag, maar een zodanige pretentie bestond blijkbaar wel. Nu niet meer: je kunt je moeilijk een necrologie voorstellen waarin staat dat de overledene Engelse en Nederlandse verzen schreef met de elegantie van iemand die vele jaren heeft doorgebracht in Buckingham Palace en Paleis Soestdijk.
In zijn boek over Gide schrijft Jef Last dat de auteur van Retour de l'U.R.S.S. een voorkeur had voor jongens van een jaar of zeventien. Toen ik zestien was bezocht ik - tien gulden retour per autobus, de prijs was pas met een rijksdaalder verhoogd - Parijs met Jefs dochter Femke en met de schilder Hans van Norden. De eerste nacht sliepen Hans en ik - niet in overdrachtelijke zin - bij Gide. Toen hij ons begroette legde Gide zijn arm om mijn schouder en vroeg ‘Quel est cet enfant?’ Aan het ontbijt praatte hij met Hans. Hij sprak over Jef die toen in Spanje aan het front was en van wie hij brieven kreeg. ‘Il fait des fautes si charmantes!’ Hij vreesde dat Jef in Spanje vermoord zou worden vanwege zijn vriendschap met hem. ‘Nous ne le reverrons plus’, zei hij. Zeer bedroefd was hij over de campagne die de Franse partij tegen hem voerde. ‘Thorez est sûr que j'ai touché un million de la Gestapo’. Als gelovig communist leek het mij ondenkbaar dat de Franse CP een dergelijke leugen zou verspreiden. Pas toen de Nederlandse CP in de zomer van 1940 officieel liet rondzeggen dat mijn vader NSB'er was bleek me dat zulke dingen wel degelijk voorkwamen. ‘Et puis - ça’, voegde Gide daar aan toe, met de palm van zijn ene op de rug van zijn andere hand tikkend. Ik had dat gebaar nog nooit gezien, maar ik begreep meteen wat hij bedoelde.