politieke weerstanden, die hun weerslag vinden in het partijpolitieke gebeuren. Kortom, een duidelijk overheidsbeleid lijkt geboden.
De economische groei heeft ook de verhoudingen van geografische plaats onder druk gezet. Ook de verhoudingen in de geografische ruimte vragen ordening. Het komt ons voor dat men meer aandacht heeft voor de ruimte als schaars goed tot uitdrukking komend in schaarse gronden, investeringen in wegen e.d., dan voor de ruimte als pure kostenfactor bij transport, vervoer en communicatie. De ruimte is zowel vriend als vijand. De economische groei is veelal geografisch-ruimtelijk gelokaliseerd.
Groei leidt tot economische verdichting op nationale schaal in bijvoorbeeld het westen van Nederland, op internationale schaal in de ontwikkelde industrielanden. Die verdichting levert aanzienlijke ruimtebesparingen op en stimuleert daardoor weer de groei. Zo groeien gebieden uit elkaar. Het ordenen in de ruimte, onder welk aspect ook het vraagstuk van de ontwikkelingslanden gebracht zou kunnen worden, zou wellicht primair van dit proces van duinvorming - is er eenmaal een duintje dan komt er wel een duin - moeten uitgaan.
Tenslotte de verhoudingen van belang, macht en recht. Impliciet liggen zij al in het voorgaande. Men denke aan het belang van de middenstander, van de boer. Er is echter ook een zelfstandiger zicht mogelijk op deze verhoudingen en dan komt men eerst recht op het terrein van politieke controversen. Om maar iets te noemen: de verhouding werknemersbelang, algemeen belang en ondernemingsbelang. Hier liggen de vraagstukken van het vennootschapsrecht, de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, de consumentenorganisatie e.d.
Het komt ons voor dat er een verband ligt tussen de onverwachte economische groei, de loonpolitieke teruggang en de wat trage ontwikkeling in de ordening van de verhoudingen van macht, belang en recht. Nieuwe rechtsvormen bleken achteraf niet noodzakelijk om de economische groei en blijvende werkgelegenheid te waarborgen. Daardoor ontviel aan de maatschappelijke hervorming een drijfkracht die de ondernemerswereld kan aanspreken.
Het sterk afgezwakte hervormingstempo heeft anderzijds aan werknemerszijde dat perspectief wat dichtgeslagen, waaruit een zekere positieve waardering voor een loonpolitieke terughoudendheid kan worden geput. Men kan de loonpolitiek als een eerste stap zien naar een aanvaardbare maatschappelijke ordening. Daarnaast verzwakte de economische groei het werkgelegenheidsmotief voor de loonpolitiek. Al met al zou men kunnen stellen dat aan werknemerszijde een zekere teleurstelling bestaat ten aanzien van de mate waarin na de oorlog aan hun participatie aan de ondernemingsgewijze produktie vorm werd gegeven. Wat er nog aan ordening tot stand is gekomen wordt bovendien door kringen uit middenstand en landbouw negatief beoordeeld, omdat men ten onrechte een verband meent te zien met de relatieve teruggang in eigen positie.
Spreekt men eenmaal over recht, dan kan het niet anders of sociaal-economische basisrechten komen aan de orde. Het recht op huisvesting voert ons naar de woningnood, het recht op zelfstandig ondernemerschap voert ons naar het landbouw- en middenstandsvraagstuk.
Het recht op mondigheid brengt ons terug bij het werknemersbelang. Het is geen kleinigheid hier orde op zaken te krijgen. Het zou echter een winstpunt zijn indien de kern van deze problemen klaar voor ogen zou komen te staan, vooral bij hen, die zodra er geschoven dreigt te worden zich bedreigd gaan voelen. Een voorbeeld: erkennende het recht op zelfstandig ondernemerschap behoeft men nog niet zo ver te gaan dat men het kleinbedrijf beschermt tegen de economische groei in. Economische groei verzwaart immers de voorwaarden voor economische levensvatbaarheid. Een ander voorbeeld: het recht op huisvesting kan botsen met het recht op zelfstandig ondernemerschap, de vrijheid van ondernemen. De kunst der politiek lijkt hier te zijn de minst onbevredigende combinatie te vinden.
Ordenen van verhoudingen is tevens relativeren en dit relativeren is tevens relativeren vaak van uitgangspunten die men maar al te licht tot aboslute beginselen verheft, om ze daarna in het politieke vaandel te schrijven. En dan zijn de politieke poppen aan het dansen.
Klaarheid door absoluutheid van beginselen blijft een slecht substituut voor klaarheid van problemen, en visies. Het ordenen van de verhoudingen is een ordenen naar patronen. Het zou wenselijk zijn dat in de sociaal-economische politiek de discussie over de wenselijkste patronen zou gaan. De tijd dat privaatbezit en contractvrijheid geacht werden vanzelf te leiden tot de juiste verhoudingen van hoeveelheid, tijd, plaats, belang, macht en recht is met het begin der vorige eeuw vervlogen. Datzelfde geldt voor de opvatting dat nationalisatie zonder meer de juiste verhoudingen schept.