| |
| |
| |
Bericht uit het midden van de eeuw
Raoul Chapkis
Op 1-9-66 was het middelste gedeelte van onze mooie, maar langdurige eeuw afgelopen. In de zomer voor die eerste september vulde ik in Groot-Brittanië de blaadjes van een dagboek, waarvan ik hierbij een gedeelte ter beschikking stel van de lezer uit het slot van de twintigste eeuw.
| |
Vrijdag
Mijn wekelijks satirisch stukje in een weekblad komt in maanden als deze te vervallen, want er is niets zo nationalistisch als humor, en ik weet niet wat er in Nederland omgaat (al heb ik een sterk vermoeden: niets), en de Nederlandse lezer weet niet wat er in Engeland gebeurt. Maar daar krijg ik een expresbrief met een knipsel over de salarisverhoging van de koningin. Ik stuur omgaand het satirisch stukje, dat de koningin nog veel meer moet verdienen, dat het communistisch ideaal van ‘inkomen naar behoefte’ eindelijk vervuld is etc. etc.
Maar het bericht blijft me intrigeren. Ten eerste zal wel weer in alle kranten die formule staan te lezen, die in Soestdijk langzamerhand hilariteit veroorzaakt: ‘Het moment lijkt ons minder juist gekozen’. Is dat wel zo? Die opmerking hebben we gehoord bij alle verlovingen en huwelijken, reizen naar Spanje, Suriname, Griekenland en Oostenrijk, enzovoorts. Is er voor onze koninklijke familie nog wel ooit een goed moment om wat dan ook te doen? Ik vrees dat ze zelf inzien van niet, en daarom dit verzoek om opslag maar direct ingediend hebben. De motivering van dat verzoek is uiterst merkwaardig. Eerst worden de uitgaven opgenoemd, die zes miljoen blijken te bedragen. Dan worden de inkomsten uit de kroondomeinen opgegeven: f 800.000. Het verschil tussen die twee bedragen zal dus het koninklijk inkomen worden.
Als ik zoiets met mijn belastinginspecteur zou proberen ging ik de gevangenis in, of kreeg ik in ieder geval een flinke boete. Want die kroondomeinen zijn maar een uiterst klein partje van het koninklijk bezit. Dat bezit moet per jaar vele malen die vijf miljoen aan rente opbrengen. Meer dan de helft van dit arbeidsloze inkomen is een gift van ons, omdat er geen belasting over wordt betaald. Wie dit aspect weglaat maakt zich schuldig aan ernstige misleiding.
| |
Zondag
Wie Edinburgh betreedt moet er rekening mee houden dat hij daar gemiddeld 7½ minuut van zijn leven zal verspillen. Want in het parkje aan de beroemde kloof hebben ze van bloemen een klok gemaakt. Honderden mensen staan er (er is op zondag niets anders te doen dan een openluchtpreek) te wachten op iets. Zoiets werkt verlammend op me. Ik moet er bij gaan staan. Zoals je in Haarlem, Alkmaar en ontelbaar veel andere plaatsen je kin omhoog moet gooien om ‘de ruitertjes’ op het kwartier te zien voorbijgaan, waar je geen enkele aandacht aan zou besteden als het een continue voorstelling was. Ik weet niet precies naar welk gedeelte van de bloemenklok ik moet kijken. De gezichten van de wachters helpen ook niet. Op het hele uur komt een houten koekoek uit een naburig struikje en koekoekt. Ik loop door, kijk om, en zie alweer een nieuwe ploeg voor het volgende kwartier.
Het parkje staat vol banken. Op de rugzijde zit een koperen plaatje, waarop staat dat de weduwe van die en die Schot deze bank ter herinnering aan haar overleden echtgenoot heeft neergezet. Er kan geen bank meer bij. Wij zien veel oude Schotten lopen. Maar binnenkort wordt een nieuw park geopend.
Een Schot wiens beschrijving pagina's zou nemen (wat natuurlijk betekent dat ik het niet precies meer weet, behalve de zilveren dolk in de dikke kous, de geldbuidel voorop de rok, het kanten overhemd, en het ongezond gezonde gelaat) staat bij een bushalte, en kijkt met verbaasd afgrijzen naar een meisje in een inderdaad zeer kort rokje.
Wat zijn we toch gezellige beesten! Op de stoep van Prince's Street loop ik toevallig naast iemand die net zo hard loopt als ik. Allebei houden we wat in, zodat we gelijk blijven. Dan ga ik maar in een etalage
| |
| |
kijken. Zou er nog een diersoort bestaan waarvan de leden zoveel moeite doen nooit naast een soortgenoot te lopen?
Een ander straatprobleem is de tegenkomer die toevallig naar dezelfde kant uitwijkt als jezelf. Dit kan zich zelfs enkele keren herhalen, een soort schijnworstelen tot er een resoluut een grote stap naar één kant maakt. Maar theoretisch is het mogelijk dat je net zelf ook naar die kant een grote stap maakt; dat je aldus wekenlang tegenover elkaar heen en weer staat te schuifelen, van achteren gevoed met soep van het Leger des Heils, van boven gefilmd door een televisieploeg, en steeds met die beleefde lach op het gezicht.
| |
Maandag
De drie beste boeken van deze zomer waren alle drie non-fiction, alle drie Engels, en alle drie bevestigden ze iets wat je altijd wel kon weten, maar dat ik nog nooit zo overtuigend had gelezen.
Het eerste is Rhodesia van Judith Todd (uitgever: MacGibbon and Kee) dat met het oog op de actualiteit snel geschreven moet zijn, maar dat ontroerend duidelijk is.
De dochter van een vroegere ministerpresident van Rhodesië, die nu door het rebellenregime zonder proces in zijn huis is opgesloten, kwam in het nieuws doordat ze met een spandoek in Salisbury uit een vliegtuig stapte. In dit boek bewijst ze het land en zijn bewoners, wit en zwart, door en door te kennen. Er blijkt een heel kleine minderheid in de blanke minderheid te zijn die gewoon van Rhodesië houdt en er wil wonen, ook als, zoals normaal is, de negers de politieke macht overnemen. Stel je voor hoe Engeland gereageerd zou hebben als er ergens in een kolonie een gekleurde groep een greep naar de macht had gedaan. Hoe zou een militair optreden dan overal zijn goedgepraat, als het neerslaan van een ondemocratische putsch. Dat er tegen deze machtsovername, die binnenkort een jaar oud is, niet wordt opgetreden is het zuiverste racisme.
Het tweede boek is vrolijker. Bij Scribner's verscheen Extrasensory Perception, An Evaluation door C. Hansel, een statisticus uit Manchester.
Het zou heerlijk zijn als parapsychologie bestond. Er is niets dat er op wijst dat het zo is. Maar het vervelende is dat je toch steeds weer hoort, en soms uit onverdachte bronnen, dat ene Rhine in de dertiger jaren helderziendheid zou hebben aangetoond. Hansel heeft het eenvoudige en geniale idee gehad om die proefnemingen van Rhine eens te onderzoeken. Hij had al eerder een minder bekende Engelse tegenhanger van Rhine ontmaskerd als een gewone vervalser. Toen ging hij naar Rhine's laboratorium. Daar ontdekte hij dat de meest elementaire voorzorgsmaatregelen bij deze proeven (waarbij de helderziende in geld werd beloond als hij helderzag!) niet getroffen waren. Hij laat de proef overdoen met zichzelf als helderziende, rent een gang door, klimt op een stoel en ziet de kaart die hij moest raden. En zo gaat het maar door: alle zogenaamde bewijzen blijken op niets te berusten. Het zou goed zijn als dit boek naar de curatoren van de Utrechtse universiteit werd gezonden voor de beslissing of de parapsycholoog professor Tenhaeff aldaar opgevolgd moet worden.
Het derde boek is The Sexual Life of Jesus Christ van J. Stairs (uitgever: Crossman & Son). Je zou zeggen dat over dit onderwerp niet veel te zeggen valt maar dat blijkt mee te vallen. Strikt wetenschappelijk, wetenschappelijker dan boeken over vele andere aspecten van het leven van Jezus, brengt Stairs het weinige wat van deze vrijgezel bekend is in een verrassend verband bijeen. Ik vertel maar niets uit de inhoud. Speciaal de betekenis van het op het water lopen en het kruisdragen worden uitstekend behandeld, lang niet zo overdreven als bij Freud, en heel overtuigend.
| |
Maandag
Abbie gaat stug door met Nederlands leren. Na Hugo's simplified course geheel voltooid te hebben heeft ze Teach yourself Dutch van Koolhoven in handen en vertaalt ze nu oefening 353b die ik in zijn geheel overschrijf:
Men kan niet weten wat hij doen zal, als je hoort wat je van hem gezegd hebt. Er valt niet te zeggen hoe boos hij zal zijn. Als het niet te veel van u gevergd is, zou u dan uw stoel een beetje willen verschuiven? Toen ze hoorde, dat het boek eindelijk was verschenen, belde mijn zuster dadelijk de uitgever op, en bestelde twee dozijn exemplaren. We hebben er geen bezwaar tegen, dat je laat uitblijft, maar neem de sleutel mee. Hij barstte in lachen uit (hij schoot in de lach), toen hij me zo druk aan het pakken vond. Schei uit met lachen, riep ik boos uit. Als je zo'n leven maakt, zal je de hospita achterdochtig maken, en ik ben van plan er van door te gaan zonder mijn rekening te betalen. Je hebt de aardappels geschild, niet waar? Gooi de schillen niet weg. De schillen voeden de varkens, en de varkens voeden ons. Ik zou nooit gedacht hebben, dat ik eenmaal zo arm zou zijn, dat ik gelapte schoenen zou moeten dragen. Zwijg! Waarom zou ik zwijgen? Je zult moeten zwijgen. Zweeg zij? Waarom zweeg zij niet? Wil je wel eens zwijgen!
| |
| |
| |
Dinsdag
Er schijnen ook handgeschreven uitnodigingen te zijn maar wij zijn al blij met onze gedrukte uitnodiging om thee te drinken met koningin Elizabeth en een paar duizend anderen. De zwarte P gaat op de eend, en we rijden de tuin van Buckingham Palace in.
De thee is niet te drinken, de gebakjes wel te eten. Net als bij de bijen zit de koningin onzichtbaar in het midden van een zwerm. De enige persoon die we herkennen is een zeer drukke dar in een parodistisch langpandig jacquet met een zeer grijze zeer hoge zeer nieuwe hoed op een zeer rood zeer dom zeer nieuw hoofd. Hij spoedt zich door ons heen, grijnzend naar iemand in de verte die er niet is. Het is Edward Heath, leider van H.M. oppositie.
Maar wat blijkt de volgende dag als we in de krant het verslag van de theepartij vinden? Dat Heath er zo vooroorlogs uitzag, dat een parlementslid hem toeriep: ‘We zijn Indië kwijt!’
Wat we ook niet hadden gezien was dat volgens de krant lord S., 24 jaar, zijn Rolling Stone-haar voor de gelegenheid met een speld had ingetoomd. Het lijkt even een argument vóór adel: jongens met lang haar krijgen gewoonlijk geen uitnodiging, maar een lord moet wel uitgenodigd, en zo zie je nog eens lang haar. Maar bij enig nadenken is het juist een argument tegen adel.
We moeten drie kwartier wachten tot we de auto terugkrijgen. Het is allemaal onze eigen schuld. We waren niet verplicht te gaan. Van de congresdeelnemers namen bijna alle buitenlanders de invitatie aan, van de Engelsen minder dan de helft.
| |
Woensdag
Bij de post is een Barclaycard, een kredietkaart van Barclay's Bank, waar je in haast alle winkels boodschappen mee kan doen. Na een maand krijg je dan een rekening over alles samen. Het is het systeem van de Diners Club, maar Barclay's Bank wil het onder alle Engelsen van enige kredietwaardigheid verspreiden en het gewone geld ouderwets maken (een girosysteem is er hier niet; volgend jaar begint de P.T.T. ermee). Ik heb niet om die kaart gevraagd. Mijn krediet is vastgesteld op honderd pond.
Ik heb me nooit in economie verdiept. Want net als met theologie zou het wel een interessant denkvak zijn, maar je zit nu eenmaal hier en nu altijd aan een bepaald systeem vast, christendom of kapitalisme, en daar mote je dan je wetenschap in gaan toepassen. Het lokt me niet om voor een stelsel dat ik niet aanhang, maar waar ik wel onder moet leven, oplossingen te gaan verzinnen voor probleempjes. Maar in Engeland kom ik er deze zomer niet onderuit. De kranten schrijven al weken over niets anders dan de crisis die Engeland getroffen schijnt te hebben, al merk je er op straat niets van. De meeste mensen hopen heimelijk op grote ontberingen, rantsoeneringen, en opoffering voor het vaderland. Wilson heeft eerst gezegd dat er niets aan de hand was en een week daarna de strengste maatregelen getroffen die hier ooit in vredestijd nodig waren. Al zijn vroegere redevoeringen tegen de conservatieve deflationisten beleven nu een herdruk, maar ditmaal in een ironisch verband. Een absolute loonstop is ingesteld, met alle onrechtvaardigheden van dien. Het grondprobleem is dat de produktiviteit in Engeland niet zo snel stijgt als men gehoopt had. Is een loonstop dan een goed idee?
Al tijden geleden heeft Pen in dit maandblad uitgerekend dat loonsverhoging afhankelijk dient te zijn van produktiviteitsverhoging. Ik begin daaraan te twijfelen, of liever: ik zie de koppeling tussen die twee net andersom. Het lijkt me niet goed dat de verhoging van de lonen wordt bepaald op grond van bereikte produktievergroting. Want hoe krijg je een hogere produktiviteit? Niet doordat de mensen harder werken. Integendeel: doordat er meer machines ingeschakeld worden. Wie maakt er uit of er meer machines ingeschakeld zullen worden? In ons rare systeem: de ondernemers. Wanneer zal een ondernemer geld voor machines gaan uitgeven? Als zijn loonkosten te hoog worden. Om de produktiviteit te verhogen moet je dus de lonen verhogen. In plaats van een loonstop had Wilson de lonen moeten verdubbelen. Dan zou de achterlijke Engelse industrie zich wel hebben moeten moderniseren.
Maar wie ben ik dat ik me tegen alle Engelse economen, plus Pen die ik hier al in een Pen-guin zag liggen, zal verzetten? De Engelsen hebben toch al het gevoel dat alles de schuld van de buitenlanders is. De ‘gnomen van Zürich’, zoals de geldschietende bankiers genoemd worden, worden van alle kanten gehoond en beledigd. Als ik een Zwitsers bankier was en nogal klein uitgevallen, zou ik alles op alles zetten om het pond te devalueren.
| |
Donderdag
Een brief uit Amsterdam. Ik schrijf een stukje over:
‘Gisteren was het voor ons een drukke
| |
| |
dag op het politiebureau. Max was even uitgeweest en toen hij terugkwam was hij nogal van streek, maar de man van Artimo was juist de stoel aan het maken dus kon ik hem pas later aanhoren. En toen vertelde Max het volgende: Hij was eens naar het beeld van Joost van den Vondel gaan kijken en de bloemen daar omheen en zo. Er staat een haag om dat alles heen, en ineens stond daar een man die zijn broek open deed en die geen onderbroek aan had. Max stond verstijfd van schrik want hij had nog nooit zo'n grote gezien. De man zei: ‘Kom eens hier jongen’, en Max, die altijd nog zo beleefd is als het te onpas is, zei: ‘Waarom zou ik?’ ‘Ik wil dat je me aftrekt’, zei de man, doch heel vriendelijk aldus Max en daarom antwoordde hij dan ook: ‘Ik zou wel gek zijn’. De man vroeg: ‘Heb jij je wel eens afgetrokken?’, en Max zei: ‘Nee hoor!’ ‘Zal ik het dan eens bij je doen?’, had hij gevraagd maar Max zei: ‘Blijf van me af’. En de kerel zei: ‘Heb je al haar der omheen?’ en Max antwoordde: ‘Ja meneer’. Inmiddels merkte hij dat de man een uitdrukking had gekregen alsof hij krankzinnig was, en hij liep achteruit het pad af, en eenmaal bij de uitgang zette hij het op een holletje. Hij vertelde mij dat hij beleefd geantwoord had omdat hij bang was dat de man anders iets had gedaan; hij had hem sussend aan de praat gehouden.
Ik belde de politie op en meteen gingen wij boven bij de radio zitten en jawel hoor, daar hoorden wij: Willen jullie naar het Vondelpark gaan. Daar staat bij Joost van den Vondel een knaap (volgde signalement) waar de ZP belangstelling voor heeft.
Maar ze hadden mij helaas ook verzocht om met Max naar de zedenpolitie te komen om naar foto's te kijken en daar werd Max eerst danig ondervraagd zoals: ‘Waarom ging je daar in je eentje in die stille laan lopen terwijl op de velden daaromheen alle jongens met elkaar voetballen?’ En Max zei zo zielig onschuldig: ‘Ik wou de tekst onder het beeld eens gaan lezen’. ‘Is dat alles?’, vroeg de ZP-man. ‘Nee’, zei Max, ‘ik wilde de bloemen bekijken’. ‘Welke Hollandse jongen gaat er helemaal in zijn eentje de bloemen beiijken?’, vroeg de man. ‘Ga jij eens de gang op, ik moet iets aan je moeder vragen’.
En daar begint me die man toch te vragen of ik wel zeker weet dat Max nooit sexuele contacten heeft gezocht met mannen want wat doet hij dan anders juist bij dat standbeeld, waar alle mooie, meisjesachtige jongens naar toe gaan. Weet u zeker dat hij geen extra geld op zak heeft tegenwoordig? Ik zei: dat hij niet eens wist wat een homo was. De man zei: ‘Welke jongen gaat er in zijn eentje in het Vondelpark wandelen?’ Ik vroeg: ‘Mag het soms niet? Deze jongen is tenminste geen doorsnee-schreeuwer’. En hij weer: ‘Juist! Daarom! Dit is een beetje, hoe moet ik het zeggen, een vreemde jongen. U kan toch ook niet zeggen dat hij gewoon is. Door zijn manier van lopen - ik heb daarnet in de gang zijn manier van lopen bestudeerd - en dat lichte meisjesgezicht is hij een gemakkelijk slachtoffer voor homoseksuelen, vooral omdat hij nogal sloom reageert. Of ik zou het een dromer willen noemen’, suste hij mij.
Toen riep hij Max binnen en vroeg: ‘Weet jij wat een homoseksueel is?’. ‘Ja meneer’, zei Max, ‘dat zijn twee mannen die elkaar liefhebben’. ‘Had jij in dat laantje bij die man niet beter je mond kunnen houden toen hij je wat vroeg? Is dat niet bij je opgekomen?’ ‘Nee meneer’, zei Max, ‘want hij vroeg me toch wat?’ ‘Waarom ben je niet meteen weggehold?’, vroeg de man. ‘Omdat het een vriendelijke meneer was’, zei Max. ‘Hij was zo deftig aangekleed en daarom was het juist erg vreemd’. ‘Jij moet nog veel leren’, sprak de man.
Daarna kregen wij ongeveer 700 foto's te zien die een andere man op een standaardje legde. Max bekeek alles even ernstig en vroeg af en toe: ‘Kan het niet wat langzamer?’
Ik heb nog nooit in mijn leven zulke verschrikkelijke hoofden bij elkaar gezien, Soms schrok ik, want sommige hoofden herkende ik. Zo zat er ook tussen die lange magere oude man, die hier altijd in de buurt loopt en op een tramhalte staat, of voor de boekhandel Premsela, en die dan altijd zielsgelukkig groet of overdreven lacht, en die ik altijd vrolijk terugwuif omdat hij toch gek is. En ik was aldoor bang een bekende voorgeschoteld te krijgen zoals de VANA-chef of zo iemand. Sommigen hadden platte neuzen, lage voorhoofden, walgelijke littekens en bij een heb ik geschaterd (Max niet), want die had net zulke tanden als je wel eens voor de grap maakt uit een sinaasappelschil, en toen zag ik ineens de meneer met het bontkraagje.
Een jaar of vijf geleden stond ik op het Frederiksplein, er reed geen tram meer, er stopten verscheidene auto's die mij naar huis wilden brengen. Bij de meest betrouwbare stapte ik in. Het was een deftig uitziend heertje met een kaal hoofd, zwart haar, een bontkraagje, hetzelfde van op de foto. Hij leek op een dirigent, maar hij zei onmiddellijk dat hij een Hongaarse violist was en die hebben zoals hij zei ‘ontzjaggelijk veel temperament’ en hij trok daarbij zo'n
| |
| |
gezicht als een man die zijn viool zo jankend vlak bij je oor houdt, zodat ik toen meteen moest lachen. Maar ik kon bijna niet thuiskomen. Hij stopte achtereenvolgens op de Stadhouderskade, de P.C. Hooftstraat, en greep met gesperde lippen, witte tanden en veel oogwit naar mijn benen als naar een viool, maar hij stopte toch voor mijn deur. Er was hem niets gelukt. Toen smeekte hij: ‘Er is maar één ding wat ik van u wens. Ach lassen Sie mich bitte das enen zien waar ik van traum, ewig wenn ich meine Violine halte, lassen Sie bitte ein moment maar, nur ein bissiges momentsjen sehen die Bord Ihres schwarzen Strümpfes’. En hij greep mij bij mijn schouders en het zweet stroomde over zijn schedel, hoewel het winter was. Ik schrok toen, gilde als een beest, werd er meteen uitgesmakt, en hij reed weg als een dolleman, maar dat vertelde ik natuurlijk niet aan de politie, want het ging ten slotte niet om mij.
Toen alle foto's bekeken waren was Max opgewonden van vreugde want nu zouden wij weer met de paternoster-lift gaan, die mooier was dan in de AMVJ, en ik had hem beloofd dat wij omhoog zouden gaan om weer overstag naar beneden te draaien. Helaas bracht de man ons tot de lift en zei: ‘Ik ga naar boven, u kunt tegelijk naar beneden gaan’, en toen durfde Max vanwege de toekijkende portier beneden niet beneden door weer boven te komen; hij sprong onmiddellijk betrapt de paternoster uit’.
| |
Vrijdag
Ik begrijp dat gezeur over roken niet. Dat het levensgevaarlijk is weten we nu wel. Dat er mensen zijn als Eysenck, een van de weinige psychologen in wie ik nog enig vertrouwen had, die daar twijfel over verbreiden zegt wel iets over die mensen, maar niets over sigaretten. Zelfs al zou het onmogelijk zijn voor een verstokt roker om ermee op te houden, dan zou nog dit probleem in één generatie op te lossen zijn. Niet door een rookverbod natuurlijk. Maar wel door drie eenvoudige maatregelen:
1. | Verbod van reclame voor sigaretten. Dit zal misschien al bij de komende televisiereclame ingevoerd worden. |
2. | Op elk pakje net als in Amerika, maar ook op elke sigaret, een waarschuwing laten afdrukken: ‘Dit schaadt uw gezondheid’. |
3. | De belasting per pakje met 50 cent verhogen en aankondigen dat de prijs elk volgend jaar met vijftig cent verhoogd zal worden. Op die manier zullen de mensen die er het moeilijkst mee kunnen ophouden omdat ze al zolang roken de minste kosten hebben, terwijl aspirant-rokers zich zullen bedenken of ze met een gewoonte zullen beginnen die hun elk jaar van hun verkorte leven meer gaat kosten. |
| |
Vrijdag
Borrelen bij D. Zijn dochtertje komt binnen. Vijftien jaar? Miniskirt, sproeten, een stevige handdruk. Ze heet Min, en ze is boos op haar geschiedenisleraar.
‘Hij gaat ons volgende week een proefwerk geven over alles tot 1850, maar hij wil niet zeggen op welke dag hij het geeft, want het moet een onverwachte test zijn. Wat gemeen.’
‘Bedoel je’, zegt D., ‘dat hij jullie op een van de dagen van de komende week een onverwacht proefwerk wil geven?’
Min: ‘Ja, dat zeg ik toch net. Hij..’
D: ‘Wacht even. Jullie hebben dit jaar weer school op zaterdag hè?’
Min: ‘Ja maar..’
D: ‘Maar zaterdag kan hij dat proefwerk niet geven, want als je vrijdag uit school kwam en je had het proefwerk nog niet gehad, dan zou de hele klas weten dat het zaterdag moest komen, en het zou dus niet onverwacht zijn.’
Min: ‘Da's waar.’
D: ‘Goed, zaterdag valt dus uit. Maar het kan ook niet op vrijdag zijn. Want als je het donderdag nog niet gehad hebt, dan weet je dat het, omdat zaterdag al is uitgevallen, op vrijdag moet zijn, en dan is het dus weer niet onverwacht.’
Min: ‘Hee, ja.’
D: ‘En ook op donderdag kan hij geen onverwacht proefwerk geven...’
Min: ‘Want als we woensdag uit school komen en we hebben het proefwerk nog niet gehad, en we weten al dat ie het niet op vrijdag of zaterdag kan doen, dan moet het dus op donderdag zijn, maar dan zou het niet onverwacht zijn, dus donderdag kan niet.’
D: ‘Precies kind, en dezelfde redenering gaat op voor de woensdag, de dinsdag en de maandag’.
Min: ‘Maar...’
D: ‘Dus kan jullie geschiedenisleraar de volgende week geen onverwacht proefwerk geven.’
Ik drink mijn glas leeg. Het klopt allemaal. Maar als hij nou eens volgende week woensdag een onverwacht proefwerk geeft?
|
|