In Ratio juli-aug. '64, p. 41 had hij over dezelfde Hermans gezegd: ‘Wat wil Hermans nu eigenlijk? Gaat hem het lot der mensen op enigerlei wijze ter harte? Absoluut niet!’
De conclusie is duidelijk: in Nederland mag vrijwel alles, als je maar eties bent, zoals Van het Reve, maar Hermans zou verboden moeten worden want hem gaat het lot der mensen niet ter harte, hij is niet eties.
Van het Reve heeft, eties als hij is, niemand willen kwetsen en dat zijn godsvoorstelling katholiek is, heeft hij nog onderstreept door zijn intrede te doen in de H. Moederkerk! En door hem te accepteren heeft de Kerk de zuiverheid van Van het Reve's intenties erkentenis geschonken!
Wanneer Van Dis en Algra zich dan ook door Van het Reve's godsvoorstelling gekwetst voelen, komt dit alleen doordat de Rooms-Katholieke Kerk voor hun gevoel altijd al een kwetsende godsvoorstelling had. Gekwetst worden deze vuige protestantse ketters door onze bidprentjes, onze devote snuisterijen van gips, ons handeltje in aflaten en relieken, onze pausen en prelaten op bergen van goud, kortom door de hele santekraam zoals zij dat noemen.
Het proces tegen Van het Reve (als het doorgaat, wat ik wel niet denk) kan dan ook tot niets anders dan een nieuwe godsdienstoorlog aanleiding geven.
Mogelijkheid 1: Van het Reve wordt veroordeeld. Wij als katholieken moeten dan de conclusie trekken dat in dit land de wereldlijke rechter zich vermeet beter te weten wat godslastering is dan onze eigen Bisschop! De rest laat ik gaarne aan het voorstellingsvermogen van mijn beminde gelovigen over.
Mogelijkheid 2: De rechter spreekt Van het Reve vrij. Van Dis en Algra zullen dan naar de wapenen moeten grijpen, wanneer zij het tenminste serieus menen met hun eigen god, die de God der Wrake is. Geen ezel. Geen homoseksueel.
Neen, broeders en zusters, het is niet de H. Moederkerk die zich vergist, want dat doet Zij nooit, maar degenen die Van het Reve's gepraat over god tot dusverre voor een soort ironie hebben gehouden, die zijn het die zich vergissen.
‘Er moet een god zijn, geen gelul,’ verkondigt de Don Juan van de veestapel in Het Parool (29-6-'66).
‘Ik heb de grote dogma's van de Rooms-Katholieke Kerk lief’, verklaart hij elders en zijn beschrijving van god als een ezeltje met homoseksuele neigingen neemt hij niet terug. Niemand schijnt zich af te vragen wat b.v. de Heilige Maagd daar nu wel van denken moet.
De vrome schrijver zit, kortom, tot zijn nek vol met paradoxen en dat is nu juist een trekje waar wij kerkvaders van oudsher dol op zijn.
In Elseviers Weekblad (20-8-'66) verklaarde de convertiet: dat hij tegenwoordig geen profeet meer is, maar een vakman, een winkelier. Vroeger, bekent hij, heeft hij zich wel eens voor een profeet gehouden, maar tegenwoordig is het omgekeerd. Een schrijver is een vakman, iets als een winkelier die moet leven van zijn nering.
Hijzelf zou dit de laatste jaren geweest zijn. Ja?
Wie zijn ontwikkeling aandachtig gevolgd heeft, zal niet weten wat hij hoort. Hij immers kan met de stukken erbij aantonen dat Van het Reve's ontwikkeling omgekeerd geweest is. Juist vroeger, toen hij alleen romans en novellen schreef, nooit zelfs maar een kritiek of een essay, geen interviews weggaf, toen was hij een vakman. Zelfs toen de huidige minister-president, onze katholieke geloofsgenoot Cals hem in 1951 van zijn reisbeurs beroofde en hem even later op een feest op 't Muiderslot voor pornograaf uitmaakte, verdedigde Van het Reve zich niet met zijn pen. Op dat feest werd Van het Reve's bewonderaar Vestdijk gehuldigd, maar desondanks zei ook Vestdijk boe noch ba. Heel verstandig van Vestdijk: hij kreeg een literaire prijs.
Teleurgestelde Gerard maakte bekend dat hij voortaan alleen nog in het Engels zou schrijven en een paar jaar later publiceerde hij een boekje in die taal.
Zijn verdediging in Nederland is toen door anderen gevoerd, onder meer door W.F. Hermans. Wat Hermans over Cals zei, kan nagelezen worden in Mandarijnen op Zwavelzuur (Groningen 1963; niet in de handel; uitverkocht; maar het wordt geloof ik tijd voor een nieuwe druk.)
Desondanks heeft Van het Reve zich in een interview (Ratio, juli-aug. '64) als volgt uitgelaten:
‘Hermans richt zijn agressiviteit vooral daarheen waar het hem niet schaden kan en tegen mensen die eigenlijk betrekkelijk weerloos zijn.’
Niet de vakman is hier aan het woord, maar de zedenmeester, de profeet, als die woorden niet veel te mooi zijn. Om de dankbaarheid die Van het Reve in deze zin tot uitdrukking bracht goed te beseffen, moet men bedenken dat Cals tien jaar minister van onderwijs is geweest en dus de hoogste chef van Hermans en dat in het jaar 1963 toen Hermans Mandarijnen op Zwavelzuur uitgaf,