van een arabisch astrologisch geschrift, Abumasar's Conjunctiones. Zodra hij deze ontdekking had gedaan - een brug dus die van de klassieke oudheid, via arabische bronnen naar het Quattrocento leidde - vond hij een bibliografische aantekening waaruit bleek, dat zich reeds in de vijftiende eeuw in de bibliotheek te Ferrara een exemplaar van Abumasar's werk had bevonden.
De verdienste van Warburg was dat hij, om zijn eigen woorden te gebruiken, ‘niet toeliet dat hij in zijn vrije beweeglijkheid door een culturele grenspolitie werd belemmerd’. Desniettegenstaande heeft Aby Warburg zich steeds als zuiver kunsthistoricus beschouwd. Hij is erin geslaagd de discipline van de kunstgeschiedenis te bevrijden van een al te eenzijdig beheersende en al te gespecialiseerde concentratie op stijlanalyse, aesthetica en connoisseurschap. Hij heeft de weg gewezen waarop, in de recente ontwikkeling van dit vak, telkens weer belangrijke resultaten zijn bereikt, nl. door het plaatsen van het kunsthistorisch probleem binnen de grote culturele samenhangen.
Deze innerlijke vrijheid waarmee Warburg zijn oogmerk op de visuele en intellectuele fenomenen van de wereld heeft gericht, en waarmee hij op een hoogst geniale manier schijnbaar geïsoleerde fenomenen door middel van intellectuele bruggen wist te verbinden, moet op de een of andere manier reeds in zijn prille jeugd diep in zijn persoonlijkheid verankerd zijn geweest. Hij was van jongs af aan financieel onafhankelijk en daarom zowel beweeglijk als in staat om de basis te leggen voor zijn omvangrijke bibliotheek die - naast kunsthistorische werken - boeken op het gebied van sociologie, psychologie, mythologie, geschiedenis der wetenschappen, religie en vele andere gebieden omvat.
Warburg was een uomo universale. Nog voordat hij zijn doctorstitel had verworven ging hij, tegen het eind van de negentiende eeuw, naar Nieuw Mexico om Indiaanse rituelen te bestuderen. Hij verzamelde en analyseerde postzegels. Hij adviseerde de Hamburg-Amerika Lijn betreffende het décor van haar grote schepen. Hij pleitte voor moderne kunst, met name Franz Marc en de Italiaanse futuristen. Hij deed dit alles met het bewustzijn dat men hem niet kon dwingen zich binnen bepaalde grenzen te houden.
Natuurlijk was Warburg daarnaast een kind van zijn tijd. Hij bereikte het hoogtepunt van zijn carrière, zoals reeds gezegd, in de jaren die aan de eerste wereldoorlog voorafgingen. Dit was de tijd van de grote syntheses op alle mogelijke gebieden. Zo introduceerde in de muziek (om slechts enkele voorbeelden te noemen) Arnold Schoenberg in het jaar 1912 met zijn Pierrot Lunaire de volle ontvouwing van zijn Pantonalität, waarbij voor het eerst een ‘sprekende stem’ bij de muziek werd ingeschakeld. In 1912 verscheen Sarah Bernhardt, toen reeds 68 jaar oud, op het doek als Koningin Elisabeth van Engeland, waarmee de moderne film als kunstwerk werd geboren. In hetzelfde jaar schilderde Marcel Duchamp zijn Vrouwelijk naakt een trap naar beneden gaande (Philadelphia Museum of Art), waarbij hij ongetwijfeld gebruik maakte van de uitermate knappe bewegingfoto's van de Amerikaan Eadweard Muybridge (Naked Woman Descending an Incline, fotografische serie van ca. 1880). Pablo Picasso en Georges Braque bedachten in de jaren 1911-1912 (wie van hen de eerste was kunnen wij niet meer achterhalen) de eerste collages, met de bedoeling om telkens een corps étranger als zichtbaar fragment van de tangibile werkelijkheid in hun kubistische composities in te voegen. Dit was ook de tijd van het eerste en laatste internationale congres van psychoanalytici, terwijl in het jaar 1911 Albert Einstein zijn bijzondere relativiteitstheorie tot een algemeen systeem uitbreidde waardoor de menselijke inzichten aangaande problemen van de kosmos radicaal werden veranderd. Tegelijkertijd was Victor Franz Hess, een Oostenrijks geleerde, in staat voor het eerst de aanwezigheid van kosmische stralen aan te tonen.
Warburg zelf had tenslotte met zijn ‘ikonologische analyse’ zich op een soortgelijke manier bewogen door het kunstwerk uit de tweede helft van het Quattrocento door fragmenten uit de geschiedenis van religie, folklore, de mythologie, astrologie en psychologie die hij erbij betrok, op een historisch juistere wijze te beschrijven dan die waarmee zijn bekwame tijdgenoten zich tevreden hadden gesteld.
Het schijnt mij wel de moeite waard om in dit jaar deze merkwaardige en boeiende man te herdenken die van zichzelf kon zeggen dat hij, ‘wat betreft zijn bloed joods was, wat betreft zijn hart Hamburgs, en wat betreft zijn geest Florentijns’. Ook hier dus het diepe bewustzijn van de persoonlijkheid die zich niet gemakkelijk laat begrenzen en omschrijven.
Als erfgenamen van de Warburgse denkwijze mogen wij misschien de hoop en verwachting uitspreken dat ook in de komende jaren de associatieve methodiek in Nederland zal floreren in een sfeer van wetenschappelijke integriteit.