Hollands Maandblad. Jaargang 8 (226-235)(1966-1967)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Leo Vroman Engeland Vijftien mei negentien veertig. In harwich begon het vasteland, de pier zat er met keien aan vast en er kwamen personen op voor, in lichtgrijs en donkergrijs, de lucht licht, mijn te lange zwarte jas gekreukeld. Toen pas was ik helemaal gevlucht. Als inkt, boven de stad gemorst, hingen de dikke ballonnen. Daar doorheen dorst ik zelfs in gedachten niet vliegen. In huis bij een arm bijna werkelijk gezin. De vrouw hield de kachel warm, de man fluimde erin. Hij ziet er uit als een vest: ik ben zijn armen vergeten. Hij rochelt onder het eten. Het gaat niet zo best. Van zijn stoel doen de leuningknoppen door zijn bang gegrijp gepolijst aan noodremmen denken vooral als zijn adem krijst en hij kan niet stoppen. ‘Gas’ hoest hij, ‘war of fourteen’. Het huis is donker en vol; de verloofden, de kleden, de borden, de stangen die het niet deden, wat is er van ze geworden? Is hij stervende overleden? En de jongen van veertien jaar die ‘natuurkunde’ studeerde uit vergeelde maar gedrukte boeken: Hoogoven, Roergebied - met rooie wangen en verkeerde woorden, hij is toch niet Want de zwart papieren gordijnen toen al geplakt en gebult konden het huis met kleine bedoelingen opgevuld zelfs tegen het hollend gehuil der sirenes niet beschermen, kraakten en puilden maar uit zo hopeloos dun en vuil als geweldige vleermuishuid slecht opgedroogd in de wind. Vorige Volgende