Hollands Maandblad. Jaargang 8 (226-235)
(1966-1967)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Nishikigi
| |
KaraktersDe Waki, een priester
De Shite, of Held, geest van de minnaar
Tsure, geest van de vrouw; beiden zijn reeds lang dood, en niet verenigd
Een Koor | |
Eerste deel
waki
Men heeft nog nooit iemand over de berg Shinobu gehoord of hij droeg hem een goed hart toe; dus, als elke priester die wel eens wat wil weten van de provincies, mag ik net zo goed hier langs de druk bereisde weg lopen. Ik ben nog niet in het oostelijk gebied geweest, maar nu ben ik van plan om zover te gaan als de aarde reikt, en waarom zou ik dat niet doen? als ik merk dat ik rondzwerf zonder aan welke plaats ook gebonden te zijn, en van iedereen vrij, met niet meer dan een wolk heeft. Ik zie de vlag van de nacht over mij komen. Ik vraag me nu af: zou de zee die kant op zijn, of Kefu, het dorpje waarvan men zegt dat het aan haar verkleefd is.
shite en tsure:
Sinds onheuglijke tijden al zet ik hier deze heldere tak neer, dit zijdehout beschilderd met tovertekens, zo fijn als het weefsel is in het graslinnen van Shinobu, dat ze u op deze berg nog verkopen.
shite (tegen tsure):
Verstrekt, we zijn verstrikt geraakt. Wiens | |
[pagina 26]
| |
fout was het, liefste? Verstrikt als graspatronen in dit grof gewaad, of als de kleine Mushi die blijft leven en tsjirpt in gedroogd zeewier. We weten niet waar onze tranen nu zijn in het kreupelhout van deze eeuwige wildernis. We waken noch slapen, en brengen de nacht door in pijn die tenslotte een droomgezicht wordt; wat zijn die lentetonelen voor ons? dit slapend denken aan iemand die geen besef heeft van jou, is dat meer dan een droom? en toch is dit beslist de natuurlijke weg van de liefde. Er is veel in ons hart en niets in ons lichaam, en we doen helemaal niets; slechts het water van de rivier der tranen stroomt snel.
koor:
Smal is het linnen van Kefu, maar wild is die rivier, die bandjir van de heuvels tussen de geliefde en de bruid. Het kleed dat ze weefde is verbleekt, de elfhonderd nachten waren vergeefs verwachte ontmoetingen.
waki (niet de ware aard van de sprekers herkennend):
't Is zeker vreemd om deze stadslui hier te zien,
Ze lijken man en vrouw,
En de dame schijnt iets te dragen
Dat een uit veren geweven kleed lijkt,
Terwijl hij een staf of houten skepter heeft,
Prachtig versierd,
Deze beide dingen zijn vreemd;
Ik ben in elk geval benieuwd hoe zij ze noemen.
tsure:
Dit is een nauw gewaad, ‘Hosonuno’ genaamd,
Het heeft de breedte van het weefgetouw.
shite:
En dit is slechts beschilderd hout,
En toch is het dorp er beroemd om.
Wilt u ze soms kopen van ons?
waki:
Ja, ik weet dat dit dorp om linnen en lakwerk beroemd is. Ik heb al gehoord van hun faam, en toch vraag ik me nog af waarom ze zo'n grote naam hebben.
tsure:
Welnu, dat is jammer. Hier noemt men het hout ‘Nishikigi’, en ‘Hosonuno’ het weefsel, en nog komt u zeggen dat u nooit het waarom en nooit het verhaal heeft gehoord. Is dat redelijk?
shite:
Nee, nee, dat is redelijk genoeg. Hoe kan men van mensen verwachten dat ze weet van deze zaken hebben, als het voor hen al teveel is om weet van zichzelf te hebben?
beiden (tegen de priester):
Nu goed, u ziet eruit als iemand die de wereld heeft verlaten; het klinkt redelijk genoeg dat u niet de waarde kon weten van toverstaven en linnen gewaden, met liefdetekens beschilderd, met tekens van liefde geverfd en gekleurd.
waki:
Dat is een fijn antwoord. En u wilde me vertellen, dat Nishikigi en Hosonuno aan liefde verbonden namen zijn?
shite:
Zeker zijn ze namen op de lijst van liefde. Elke dag van het jaar, vóór er drie jaar was verstreken, werden de Nishikigi-tovertakken neergezet, tot er samen duizend waren. En ze worden bezongen in uw tijd en in de toekomst. Men noemt ze ‘Chidzuka’.
tsure:
Deze namen zijn zeker ook spottend bedoeld
Daar het kleed Hosonuno smal is geweven,
Smaller dan de borst is,
Geven we elke vrouw
Wier borsten het nauwelijks verhult deze naam.
Het is een naam in de boeken der liefde.
shite:
Een droevige naam om op terug te zien.
tsure:
Duizend toverstaven waren tevergeefs.
Een droevige naam, gesmeed in verhalen.
shite:
Een zaaddoos zonder zaad,
Wij konden elkaar niet ontmoeten.
tsure:
Laat hem het verhaal verder lezen.
koor:
Tenslotte vergeten zij, vergeten zij,
Niet langer worden toverstokken aangeboden,
Het gebruik is verdwenen,
Het nauwe kleed van Kefu
Zal niet sluiten om de borst.
Het is het verhaal van Hosonuno,
Dit wordt verteld:
Deze lichamen zijn zonder kleed
Zelfs nu niet tot elkaar gekomen.
Werkelijk een schandelijk verhaal,
Vertelsel om schande over de goden te brengen.
| |
[pagina 27]
| |
Liefdenamen -
Thans voor een kleine bezwering,
Alleen voor vage tover,
Voor getover zo gering als de tengere hand
Tussen pijnboom-vlokken is in Iwashiro,
En om een wens over hen vóór de schemer te spreken,
Keren wij om, en gaan naar ons verblijf terug.
De avondzon laat schaduwen na.
waki:
Ga door, vertel het hele verhaal.
shite:
Er is een oud gebruik van dit land. We maken toverstokken ter bemiddeling en sieren ze op met symbolen en zetten ze neer voor een deur als we verliefd zijn.
tsure:
En wij vrouwen nemen de stok van de man die we ontmoeten willen, en laten de andere liggen, al zou een man misschien wel honderd nachten komen, of wel duizend nachten in drie jaar, totdat er duizend stokken zouden zijn, hier in de schaduw van de berg. We kennen de doodsgrot van zo'n man, van iemand die duizend nachten lang had gewaakt; een heldere grot, want ze begroeven hem met al zijn toverstokken. Ze noemden haar de ‘Grot der duizend amuletten’.
waki:
Ik wil naar die liefdesgrot gaan,
Het zal een verhaal zijn om terug in mijn dorp te vertellen.
Wilt u mij de weg daarheen wijzen?
shite:
Het zij zo, ik zal u het pad wijzen.
tsure:
Zeg hem hierlangs te komen.
beiden:
Hier gaat zo'n tweetal
Lopend voor de reiziger uit.
koor:
We hebben de hele dag tot duister doorgebracht,
Duwden 't gras opzij
Op de dichtgewoekerde weg in Kefu,
En we zijn niet bij de grot gekomen.
U daar, die het gras snijdt op de heuvel,
Denk eens over deze zaken na, als u wilt.
‘U zou vragen waar de dauw is
Terwijl rijp hier op de weg ligt.
Wie zou u dat nu kunnen vertellen?’
Goed dan, vertel het ons niet,
Maar reken erop dat we de grot zullen bereiken.
shite:
Er is een koude huiver in de herfst.
De nacht valt...
koor:
En stormen: bomen verliezen het blad,
Overspoeld door plotselinge regens.
Najaar! onze voeten zakken weg
In dauw -doordrenkte, in verwarde bladeren
De eeuwige schaduw is eenzaam,
Alleengelaten ligt de bergschaduw.
De uil schreeuwt uit klimop
Dat aan de pijn zijn last hangt.
Tussen orchideeën en chrysanten
Is de vos verborgen en nu meester van die liefdesgrot,
Nishidzuka,
Kleurrijk als het esdoornblad.
Ze hebben dit als spreuk ons nagelaten.
Dat tweetal is de grot ingegaan.
Teken voor shite en tsure om van toneel te verdwijnen.
| |
Tweede deel(De waki heeft een houding aangenomen alsof hij slaapt. Zijn eerbiedig bezoek aan de grot begint z'n uitwerking te krijgen.)
waki (rusteloos):
Het lijkt of ik nog geen lengte
Van een hertegewei kan slapen.
Onder oktoberwind, onder pijnen, onder de nacht!
Ik zal Butsu eer gaan bewijzen.
(Hij maakt de gebaren van een ritueel)
tsure:
Ay, vereerde priester!
Zonder banden in een ander bestaan
Buigt men zich niet tweemaal in de rivier
Onder dezelfde boomschaduw.
Zie de voorspelling,
Nu is er kontakt tussen ons,
Tussen ons die tot nu toe
In leven en later-leven waren gescheiden.
Een droombrug over wild gras,
Het gras waarin ik woon.
O vereerde! wek mij niet met geweld.
Ik zie dat de wet volmaakt is.
shite (onzichtbaar verondersteld):
U heeft een goede dienst bewezen heer.
Een dienst die twee werelden bestrijkt,
En oude liefde samenbindt
Die tussen ons lag uitgestrekt.
Ik waakte duizend dagen.
Ik geef u een geschenk,
Want deze samenkomst valt onder een moeilijke wet.
En nu zal ik mijzelf laten zien in de gedaante van Nishikigi.
| |
[pagina 28]
| |
Nu zal ik voor het eerst in werkelijkheid verschijnen.
koor:
Drie jaar is voorbij en verleden:
Dat alles is slechts oud verhaal.
shite:
Onder droom te dromen dat we terugkeren.
Drie jaar... En nu de ontmoeting!
Keer op keer kwam deze nacht,
En eerst nu komt de vervulling.
koor:
Kijk daar naar de grot
Onder de stengels der Suzuki.
Vanonder de schaduw van het liefdesgras,
Zie, zie hoe zij tevoorschijn komen en een ogenblik
Verschijnen... Bedrog!
shite:
Bij de wortels van de hel is er
Geen onderscheid in prinsen en in burgers;
Rampzalig voor mij! 't is de spreuk.
waki:
Vreemd, wat toch zo'n oude grot leek
Is van binnen fonkelend helder,
Als flikkerend vuur.
Het is precies een binnenhuis.
Men stelt een weefgetouw op,
En stapelt toverstokken. Nee,
De tapijten zijn uit oude tijden.
Is dit begoocheling, bedrog?
tsure:
Ons hart was in het duister van de sneeuwval
We zijn verdwaald geweest in sneeuwjacht.
Beter dan wij moest u vertellen
Hoeveel bedrog is,
U die in de wereld leeft.
Wij waren in de maalstroom van hen die verdwijnen.
shite:
Narihira zei terecht in oude tijden
(En hij is met de jaren verdwenen),
‘Laat een man van de wereld de feiten vertellen.’
Het is aan u, reiziger,
Om te zeggen hoeveel bedrog er is.
waki:
Laat het een droom zijn, of een visioen,
Of wat u maar wilt, 't doet er niet toe.
Laat me slechts de oude tijden zien, langvervlogen en ondergesneeuwd;
Nu, spoedig, zolang de nacht duurt.
shite:
Kijk dan, want de oude tijden worden getoond,
Bleek als de schaduwbloem ziet in het gras dat haar draagt;
En u heeft slechts de maan als lantaarn.
tsure:
De vrouw is in de grot gegaan.
Ze stelt haar weefgetouw op
Om Hosonuno te weven,
Dun als het hart van de herfst.
shite:
De minnaar van zijn kant houdt z'n toverstokken vast,
Hij klopt op een deur die afgesloten was.
tsure:
In oude tijd kreeg hij geen antwoord terug,
Geen enkel heimelijk geluid
Behalve...
shite:
... het geluid van de weefspoel.
tsure:
Een heerlijk geluid als van sprinkhanen en krekels,
Een ijle klank als de herfst.
shite:
Het was wat u elke nacht zou horen.
tsure:
Kiri.
shite:
Hatari.
tsure:
Cho.
shite:
Cho.
koor (het geluid van krekels nabootsend):
Kiri, hatari, cho, cho,
Kiri, hatari, cho, cho.
De krekel sjirpt door in zijn oud jasje,
Bij al het nieuwe gras in het veld; sho,
Tsjurr, isho, als het snorren van de weefspoel: tsjurr.
koor: (antistrofe)
Genoeg, ze maken graslinnen in Kefu.
Kefu, grensgebied, en enig in de wereld.
shite:
Dat is werkelijk oud gebruik,
Maar deze priester zou het verleden bekijken.
koor:
De goede priester zelf zou zeggen:
Zelfs al weven we het kleed Hosonuno,
En plaatsen we de toverstokken
Duizend, honderd nachten lang;
| |
[pagina 29]
| |
Zelfs dan zal ons verlangen niet voorbijgaan,
Noch vervagen, noch sterven.
shite:
Zelfs vandaag wordt aan de moeilijkheid van onze samenkomst herinnerd,
En wordt eraan herinnerd in het lied.
koor:
Dat we kracht mogen krijgen,
Zelfs in onze vage werkelijkheid.
En al is het slechts in droom,
We laten nu zelfs
Onze vorm van boete zien.
De bewegingen van tsure en shite verklarend.
Daar is hij met zijn toverstokken,
En zij wilde niet gevraagd worden.
Zie haar in de grot,
Bij het krekelachtig weefgeluid.
Deuren van gras en de haag zijn tussen hen,
Dat is een symbool.
De nacht is al gevallen.
Thans de gedachten van de geest van de man verklarend.
Liefdesgedachten zijn hoog in hem opgestapeld,
Zo hoog als tovertakken,
Hoog als tovertakken, - eens kleurrijk
Nu verblekend, - opgestapeld liggen in deze grot;
En hij weet dat zij verbleken. Hij zegt:
Ik lig, een lichaam dat niemand kent,
Als oud hout begraven in mos.
Het zou raadzaam zijn
Het denken van liefdesgedachten te bannen,
De toverstokken verbleken en vergaan,
En toch,
Het gerucht van onze liefde
Wint veld, en waait door de wereld.
We hadden geen ontmoeting.
Maar tranen, zo lijkt het, brachten de heldere bloesem teweeg
Op de geverfde liefdesboom.
shite:
Zeg me, kon ik hebben voorzien
Of geweten hoeveel tekens van mij
Aan het eind van haar rustbank zouden liggen?
koor:
Honderd en meer nachten
Van bedrog, getergde slaap,
En nu maakt men er een straatdeun van,
Niet voor één of slechts twee jaar,
Maar tot de dagen diep verzonken zijn
Als de diepte van het zand in Kefu is.
Tot het jaargetijde rood van herfst is,
Rood als deze liefdestakken,
Zijn de duizend nachten tevergeefs.
Ik sta ook aan deze deurkant:
Je weigert de toegang, je laat jezelf niet zien
Tot ik en mijn mouwen zijn verbleekt.
Bij de dauw-gelijke tooi van tranen op mijn mouw,
Waarom weiger je de toegang?
En wij allen zijn veroordeeld tot de dood,
Jij, mijn mouwen en mijn tranen.
En je wist zelfs niet wanneer er drie jaar was verstreken.
Wreed, ah, wreed!
De toverstokken...
shite:
... werden duizendmaal gezet;
Toen, nu, en voor altijd.
koor:
Zal ik ooit nog die geheime bruidskamer zien, die geen andere blik heeft doorkruist?
shite:
Eindelijk gelukkig en goed gesternte,
Nu komt de avond der versmelting;
We treffen elkaar om de wijnkroes.
koor:
Roes van de dansende mouwen,
Die als sneeuwjachten zijn!
shite:
Ga dansen.
koor:
Ga dansen en breng muziek.
Deze dans is voor Nishikigi.
shite:
Deze dans is voor de avondspelen,
En het weven.
koor:
Voor de tekens tussen minnaar en geliefde:
Het is een weerspiegeling in de wijnkroes.
koor:
Ari-aki,
De dageraad!
Kom, we horen hier niet;
Laten we gaan voor het licht wordt,
We vragen u, word niet wakker,
Wij allen zullen verdorren.
Tovertakken en dit droomgewaad.
Nu zult u ontwaken,
U gaat door grensgebied en niets
Dat u wacht: nee, dit alles verdort.
Niets is hier dan deze grot in het veld.
De wind van vandaag beweegt in de pijnen;
Een wilde plek, donker, en leeg.
| |
[pagina 30-31]
| |
|