Bijslagkind: ‘O mamma de roos is dood. De roos hangt dood over zijn vaasje. Wij moeten hem begraven.’
Moeder: ‘De aarde is een betonvloer geworden. Mensen en rozen worden niet meer begraven. Al het afval gaat in de hoge ovens.’
Extra kind: ‘Vader gooi dat televisietoestel door de ruiten. Gooi de transistor door de ruiten. Gooi de koelkast door de ruiten. Gooi de wasmachine door de ruiten. Ik wil water, ik wil lucht. Ik wil de lucht terug hebben, ik wil de lucht op de vijand heroveren. Ik ga een spandoek maken.’
Vader: ‘Wij zijn gevangenen van de planologische neurosestad. Wij mogen niet buiten lopen. Buiten lopen is verboden door de ja-knikkers. De stad staat vol met stereotype oliespuiters. In het centrum staat de Dodewaard-reactor. Het goede der aarde hangt ons boven het hoofd.’
Onderwijzer: ‘Hier is Ons Liedeboek, oct. 1916, 200 ex. en meer 10 cts. Bij J.B. Wolters' U.M. Groningen-Den Haag. Sla op bladzijde 22, lied 34, Vogelvlucht, één twee, drie...’
Vroolijk doorklieven wij, voog'len, de lucht,
Hoog in't oneindige blauw;
Dart'len en tuim'len in toom'loze vlucht'
Badend in hemelschen dauw.
Landen en volken verdwijnen in 't niet, Als... Stop. Ja als. En waarvoor? Sla op bladzijde 27, lied 41, Zingen, van J.P. Heye. Eén, twee, drie...
Gij leeuw'rik en gij nachtegaal!
Al zingt gij heel verscheiden,
Toch hou' ik van u beiden,
En hoor graag naar uw zoete taal,
Door bosch en veld en weiden!
En... Stop, de rest geloof ik wel. Sla op bladzijde 30, lied 44, De Kleinste, van J.P. Heye. Eén, twee, drie...
In 't groene dal, in 't stille dal,
waar kleine bloempjes groeien,
Daar... Stop. Heel mooi. Nu de laatste twee regels. Eén, twee, drie...
Toch blijf ik steeds naar mijn begeren, De kleinste! Heel mooi kinderen. Is elke truc schijnheilig? Nee, niet elke truc, maar deze wel. Sla op bladzijde 31, lied 46, Komt, vrienden! Door J.J.A. Goeverneur. Eén, twee, drie...
Komt, vrinden! op, naar buiten,
Daar, waar de vogels fluiten,
Klink... Stop. Dit lied heet Een lentedag. Ik lees thans twee fragmenten uit Naar Buiten, uit J. Bikkers, Het Nachtegaaltje.
Op nu, makkers, laat ons dwalen!
Op, naar buiten heengesneld!
Naar der eiken groene zalen,
Naar het open vrije veld!
Komt naar buiten, laat ons dwalen!
Zingen daar naar hartelust;
Vrijer, frisscher ademhalen,
Tot weer d'avond roept tot rust.
Tot slot nog twee regels uit Het Avondklokje van L. Looyen:
Reiger en kraan zoeken kleppend,
Zwevend de toppen van 't woud...
Die kraan was natuurlijk een gaskraan kinderen. Wie heeft een fout opgemerkt? Ja jij Erna, heel goed, het woord woud is een vreemd woord voor bos en een bos is iets waarin de wilden wonen. Een bos is heel gevaarlijk. Voor beloning mag Erna een solo zingen. Sla op bladzijde 57, lied 89, Lente, melodie van H.J. van Lummel, woorden van N. Beets:
Had ik uw adem, nachtegalen,
Langs alle heuv'len, alle dalen
Zou ik... Prachtig, dat zou ik ook. Geen longontsteking, geen bronchitis jongens. Nooit een Jan Salie worden.’
De deur gaat open, daar is de psychiater.
Psychiater: ‘Dat is fijn, hier wordt gezongen. Het BLO heeft meer dan 60.000 leerlingen en wij hebben al heel wat scholen. Wij hebben al 364 scholen voor zwakzinnigen. Wij zien een verschuiving in de beroepen. Eerst was het Ooievaartje goud waard, nu begint de race om het Zwarte Kruis. Warme bakkers worden bedrijfspsychologen. Houthakkers worden pedagogen. Het hout is op. De boswachter neemt een kind gevangen om het op te voeden voor het opvoedkundig boekje van Staatsbosbeheer van Waterstaat. Goed hoor. De patiënten zingen: Sikkels blinken, sikkels klinken en van ruischend vallen en van de bindster en zo. Hardstikke goed.’
Onderwijzer: ‘Wij slaan de kinderen minder dan vroeger, maar laatst heb ik een jongen levend begraven, in het kolenhok. Wij hadden esnootjes tegen de zomerprijs. Een heel karwei maar het was nodig. De jongen had een onzedelijk plaatje getekend. Ik vond het plaatje verdacht, toen ik vroeg wat het was kwam het hoge woord eruit. Het was volgens de jongen een madeliefje, iets dat hij verzonnen had. Ik kan veel hebben maar erotische dromen in de klas zal ik niet toestaan.’
Psychiater: ‘Weerzinwekkend. Ik ken die dingen meester. En toch niet meteen levend verbranden. Men kan liederlijke beelden