| |
| |
| |
Provoceren zonder einddoel
K.L. Poll
(1) Provocare is, volgens het Latijnse woordenboek, naar buiten roepen, oproepen, doen te voorschijn komen, doen opstaan, opwekken, aanzetten, uitnodigen, bemoedigen, prikkelen, uitdagen, tergen, tarten, wedijveren, in hoger beroep komen, zich op iemand beroepen. Al die betekenissen zijn op het ogenblik toepasselijk. Een verschil met andere politieke bewegingen is, dat de nadruk bij provoceren niet valt op het doel - een socialistische, communistische, liberale, christelijke samenleving, een aristocratie, monarchie of democratie - maar op een activiteit, namelijk het provoceren. Die activiteit kan goed of slecht uitpakken. Dat moet van geval tot geval bekeken worden. Maar wat centraal staat is het actuele werkwoord, niet het onbereikbare substantief; de handeling van het naar buiten roepen, bemoedigen, tergen, wedijveren, en niet een gefixeerd doel. Wie het provoceren tot leidend motief van zijn bezigheden kiest, wedt niet op een eindpunt, niet op een definitieve ondergang of een definitief paradijs, maar op voortgang, op de continuiteit van het bestaan, op een toekomst die blijvend open is. Hij benoemt zichzelf niet tot uitverkorene, tot iemand die het ideale geloof, de ideale huidskleur, de ideale ideologie in pacht heeft.
(2) Provoceren dwingt een establishment dogma's te rechtvaardigen, of te laten vallen als rechtvaardiging niet lukt. De vonnissen tegen provo's bewijzen dat het strafrecht, en sommige rechters, geen weg weten met een houding die spot met ernst en ernst maakt met spot.
De literatuur wordt door de wetgever gesubsidieerd, de provo's worden door de strafrechter vervolgd. Maar literatuur ontstaat alleen uit een provocerende gezindheid. Alle literatuur is verzetsliteratuur.
(3) Liever een behoorlijk bestuursstelsel, met af en toe een uitvoerder die een verkeerde keus is, zoals Johnson in Amerika - overigens waarschijnlijk altijd nog beter dan Goldwater, vergeet dat niet - dan een onbehoorlijk stelsel, met af en toe een dictator die meevalt, zoals Chroestsjef in Rusland. Zolang er in een land bij verkiezingen geen keus is tussen tegenstanders, zolang een krant zich niet tegen een bestaande regering kan uitspreken, zolang van kunstenaar en geleerde verwacht wordt dat hij de officiële ideologie steunt, zolang is er geen reden tot juichen over de politieke toestand in dat land.
Neutralistische derdeweggers en eenzijdige ontwapenaars, die de provo's in hun greep proberen te krijgen, behoren tot het slag mensen dat gelooft in de slogans en het radicalisme van een dictatuur. Zij vertrouwen in de Grote Opruiming. Zij voelen zich te goed voor het geven en nemen, het gescharrel van de beroepspoliticus in een veelpartijenstelsel. Zie de politieke beschouwingen van bijvoorbeeld Harry Mulisch. Zij hebben gemeen met Telegraaf en Boerenpartij, dat zij alle partijen, zuilen, ambtenaren en politici graag op één hoop gooien en veroordelen. Herhaaldelijk klinkt in hun geschriften - verkapt natuurlijk want de herinneringen zijn nog vrij vers - het verlangen door naar de sterke man die de stallen van de parlementaire democratie zal schoonvegen. Zij hebben een onbegrensd vertrouwen in de bevindingen van hun ‘gezond verstand’, dat wil zeggen in hun overtuiging dat 99 percent van de beroepspolitici van datzelfde gezonde verstand gespeend zijn.
Het is natuurlijk best mogelijk dat zij gelijk hebben, net als het denkbaar is dat Algra, en Stam van de Boerenpartij, gelijk hebben wanneer zij hun gezonde verstand laten spreken en klagen dat schrijvers niet meer weten wat mooie literatuur is. (Stam, in zijn boekje over De Boerenpartij (De Bezige Bij) stelt provo's en ‘culturele nozems’ op een lijn, en schrijft: ‘Het meest opvallend is hun optreden in de literatuur, waar zij hun stompe pennen steken in de inktpotten van gefrustreerde seksuele brouwsels, en in de schilderkunst, waar zij het werpen met gekleurde drek als lonende bezigheid hebben ontdekt.’) Het is best mogelijk dat de meeste kunstenaars ont- | |
| |
aarde kunst maken en de meeste politici ontaarde politiek. Alle misère in de welvaartstaat zou dan alleen een kwestie zijn van verkeerde beroepskeuze. De politici, om van ambtenaren, agenten, rechters niet te spreken, zouden allemaal het beroep zijn gaan uitoefenen waarvoor ze bij uitstek ongeschikt zijn, en voor de kunstenaars zou hetzelfde gelden. De heer Stam weet animerend te zeggen hoe in die toestand verbetering gebracht kan worden: ‘- ook in dit opzicht kunnen wij constateren, dat ongezonde maatschappelijke verhoudingen op neventerreinen ongezonde produkten verwekken. Zo gauw deze verhoudingen gewijzigd zijn en de “couveuse-conditie” uit onze samenleving verdwijnt, zal ook in de kunst een frisse wind gaan waaien en zullen de geestelijk onvolwaardigen, die thans nog maatschappelijk worden gesteund en beschermd, met recreatieve arbeid hun bestaan nog een zinvolle achtergrond kunnen verschaffen.’ Het is geen gek idee. We sturen alle geestelijk onvolwaardigen, van M. Vrolijk tot G.K. van het Reve, naar een gesticht in Den Haag, waar zij met recreatieve lichamelijke arbeid hun bestaan nog een zinvolle achtergrond kunnen
verschaffen. We bouwen een muur om de utopische speelstad Amsterdam, het Groot-Madurodam, waar Harry Mulisch als gevierd en bespot burgemeester de witte lakens mag uitdelen - daar wil ik dan ook graag wonen. En we vragen aan Koekoek en Stam om Cals en Vondeling aan de hooivork te prikken (het beeld is niet van mij, het was de politieke prent in De Telegraaf op de ochtend na de gemeenteraadsverkiezingen), en om de woorden waar te maken waarmee Stam zijn pamflet besluit: ‘... bereid ook om als eerste de barricades van dirigistische dictatuur en onpersoonlijke bureaucratie te bestormen.’
(4) Iemand vroeg aan een twaalfjarige jongen: Wat is het verschil tussen een provo en een nozem. De jongen gaf het afdoende antwoord: Voor een provo hoef je nooit bang te zijn, voor een nozem wel, want die kan een mes of een ijzeren ketting in zijn hand hebben en je daarmee rot slaan. Aanvulling: het is de verdienste van de provo's dat zij in de afgelopen weken aan het licht hebben gebracht, geprovoceerd, dat er in Amsterdam een aantal politieagenten en bouwvakkers zijn, die passen in de definitie van nozems voor wie je bang moet zijn.
(5) Engels kinderrijm: Sticks and stones may break my bones but words will never hurt me.
(6) Gezagsdragers veroordelen omdat zij gezagsdragers zijn is even verwerpelijk als gezagsdragers gehoorzamen omdat zij gezagsdragers zijn. In beide gevallen wordt gezag beschouwd als iets absoluuts, de eerste keer als iets absoluut kwaads, de tweede keer als iets absoluut goeds. Het gezag wordt losgemaakt van het individu dat het uitoefent, van de procedure die tot toekenning geleid heeft, van de situatie waarin het gebruikt wordt. Het begrip ‘misbruik van gezag’ of ‘misbruik van macht’ - dat in het bestaande systeem onmisbare corrigerende diensten bewijst bij het beoordelen van ieders doen en laten - wordt overbodig wanneer de autoriteit per definitie gelijk of ongelijk krijgt.
Wie het gerelativeerde gezag boycot omdat hij tegen ieder gezag is, werkt in theorie af op de anarchie zonder autoriteiten, en in de praktijk op de dictatuur, waarbij het aantal autoriteiten is teruggebracht tot het minimum van één absolute machthebber. Ook de eerste Christenen waren anarchisten, zegt men, maar dan toch met God - die alles voor het zeggen heeft en ‘zich niet verweren kan’ - als hemelse dictator. De macht van zo'n paus, christelijk of niet, strekt zich uit over alle deelhiërarchieën die in een samenleving te vinden zijn: over wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht, over bedrijven en verenigingen, over ouderlijke macht, en ook over alle vrije beroepen.
Het zijn vooral de bezitters van vrije beroepen die van alle autoriteiten zouden afwillen. Zij poneren hun eigen belang als algemeen belang. ‘What is good for General Motors - of voor de kunstenaar bijvoorbeeld - is good for the country’. Vroeger waren het ook de slaven op de onderste treden van de hiërarchieladders, die zich voor de anarchistische idealen lieten vangen: zij hadden, onder wat voor bestuur ook, niets te verliezen dan hun ketenen. Maar sinds betrekkelijk kort hebben zij, in het Westen althans, veel meer te verliezen: de macht van hun stemrecht, hun partij, hun vakvereniging, hun stakingsrecht, hun minimumloon, hun sociale voorzieningen, hun recht op studietoelagen. Al die rechten zijn lang nog niet ideaal geregeld - zoals bijvoorbeeld de rechten op beurzen en staking - maar ondanks obstakels, zij zijn er tenminste. Blijven over de bezitters van vrije beroepen: vrije boeren, schrijvers, zelfstandige middenstanders, studenten, renteniers, advocaten, waarzeggers. Zij menen niets dan last te ondervinden van autoriteiten, en zij bepleiten vrije lonen, vrije prijzen, vrije huren, vrije woningbouw, studievrijheid,
| |
| |
demonstratievrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vestiging. Ieder kiest uit het rijtje de vrijheden waarbij hij beroepshalve het meest gebaat is, en zij hebben allen gemeen dat zij niet van autoriteiten houden die hen in hun vrijheden belemmeren.
Dat schept natuurlijk wel kleine problemen, laten we zeggen problemen van terminologie. De aanvoerders van de Boerenpartij bijvoorbeeld voorspellen hun aanhangers dat zij in de toekomst ongestoord hun gang kunnen gaan onder een regering die uit ‘veel krachtiger figuren’ bestaat. Er zijn provo's, die zich met insigne en al ‘een vijand van de staat’ noemen - doet er niet toe welke staat -, maar die tegelijkertijd pleiten voor nationalisatie van alle grond. Maar wie zal die genationaliseerde grond dan zo eerlijk mogelijk moeten verdelen en beheren? Wie anders dan, vergeef het woord, de staat?
In het boekje Wat de provo's willen (De Bezige Bij) van Duco van Weerlee staan ook een paar uitspraken die er niet om liegen. Zoals deze: ‘Het klootjesvolk wekt onze woede op omdat het een gemakzuchtig conglomeraat is dat zijn principiële menselijke vrijheden verraadt, dat zijn huis meubileert met roomkloppers (elektriek met verzilverd handvat) en teevees, zich laat vergiftigen door uitlaatgassen, zich laat tuchtigen door een autoritair machtsapparaat, zich vrijwillig in slaafse aanbidding van geld en luxe laat leiden naar de volgende beperking van de menselijke vrijheid.’ Wat zou zo'n verbale roomklopper, die zich keert tegen het ‘materieel eigenbelang’, die droomt over ‘een geheel nieuwe cultuur’, met alle klootjes doen, wanneer hij nog eens macht over ze krijgt, bijvoorbeeld als lid van de gemeenteraad, bij wijze van tussenstadium naar de anarchie? Hoe zou hij hen willen tuchtigen omdat zij hun eigen menselijke vrijheden verraden? Met bakstenen door hun televisieglazen, zoals hij ook ‘een steen door de ruit van een provocerend symbool van ongemotiveerd machtsvertoon’ goedkeurt wanneer het om een Amerikaans consulaat gaat? Best mogelijk. Hij zou het dan waarschijnlijk noemen, in zijn volkscommissarissentaaltje, ‘een steen door de ruit van een provocerend symbool van ongemotiveerde kapitalistengemakzucht’. Want het is bekend: wie een symbool kort en klein slaat, vergrijpt zich niet aan andermans concrete bezit, maar aan iets abstracts en zeer smerigs, waar die ander, als hij zijn geestelijke eigenbelang maar beter begreep, dolgraag van verlost zou willen zijn.
Maar al is dan Duco van Weerlee hardhandiger en fanatieker gestemd dan bijvoorbeeld Roel van Duyn - die hij in zijn boekje als hij over hem schrijft lief Roel noemt, zonder meer -, toch zal het ook met hem in de praktijk wel meevallen. Hij schrijft bijvoorbeeld, met onnavolgbare logica: ‘Wanneer Amsterdam de leef- en woonplaats is van alle Amsterdammers (waaronder ik), dan kan ik die stad opeisen voor mijn leef- en woongenoegens’. Zeker Duco, jij eist maar op. En als je dan eens een andere Amsterdammer tegenkomt die er andere leef- en woongenoegens op nahoudt, zoeken jullie het samen wel uit. Dan spreken jullie af dat hij een straatje omloopt, of dat hij voortaan links houdt en jij rechts, of weet ik veel hoe jullie je belangenconflict willen oplossen zonder te vervallen in de ‘gladstrijkerij en compromissen’ die, volgens Jan Rogier in Vrij Nederland, niet in een democratie thuishoren.
(7) De onafhankelijkheid van de rechter betekent niet, dat op zijn vonnissen geen kritiek gegeven zou mogen worden. Zeker bij het strafrecht speelt de persoonlijke willekeur van de rechter een grote rol. De ene rechter hecht een ander gewicht aan hetzelfde vergrijp dan de andere, dat is bij de provo-vonnissen duidelijk gebleken. Afgezien van het beroep op een ander rechtscollege bestaat er geen mogelijkheid de rechter ter verantwoording te roepen. Die zelfstandigheid heeft grote voordelen, maar het zou te gek worden wanneer het betekende dat de buitenwereld zich niet met de uitspraken en overwegingen van een rechter zou mogen bemoeien. Ook de gedachte dat zolang een rechtsprocedure niet is afgelopen iedereen keurig heeft te zwijgen is uit den boze. De onafhankelijkheid van een rechter houdt niet in dat hem commentaar van buitenstaanders bespaard moet worden, maar dat hij het recht heeft zelf uit te maken wat hij zich van andermans oordelen aantrekt.
Om te proberen hem te intimideren met grote aantallen handtekeningen van gekwetsten in hun rechtsgevoel lijkt mij niet de beste manier. Het doet teveel denken aan al die andere volksgroepen die altijd met zijn allen in een of andere gevoel gekwetst zijn, en aan advertenties van Morele Herbewapening (en als je die advertenties opneemt moet je deze natuurlijk als krantendirectie ook plaatsen, al dan niet met redactioneel commentaar). Maar of er nu per collectieve advertentie of per individuele argumentatie een beroep op de rechter wordt gedaan, het idee blijft hetzelfde: de rechter doet er verstandig
| |
| |
aan kennis te nemen van wat anderen van zijn zaken denken, zeker als het om zaken gaat die hij nog niet eerder bij de hand heeft gehad, en nog zekerder als het gaat om het taxeren van de draagwijdte van een nieuwe ironische toon met politieke implicaties. Zijn vonnissen zijn daardoor, of hij het wil of niet, politieke vonnissen. Hij zal wijs doen met te erkennen dat hij, hoe onpartijdig ook in theorie, zelf iemand is met politieke voorkeuren en dat het, zelfs voor rechters, ondoenlijk is het eigen politieke vooroordeel te doorzien, te isoleren en te negeren. Als hij al te huiverig is om politieke adviseurs in het proces te mengen, zal hij toch in ieder geval verstandig doen te lezen wat mensen met andere politieke voorkeuren over de zaak denken. Niet om daardoor een speelbal te worden van politieke commentaargevers - of hij dat wordt, ligt aan hemzelf - maar om in zijn oordeelvorming alle relevante overwegingen te kunnen betrekken. Wie daartegen is, wantrouwt niet alleen de critici maar ook de rechters. Waarom?
Omdat - zwaar tegenargument - de gewoonte om een rechter met rust te laten als hij op zijn vonnis zit te broeden, ervan uitgaat dat rechters snel van hun stuk gebracht kunnen worden. Welnu, dat is ook zo, want rechters zijn geen haar beter dan andere mensen.
(8) De anarchist is blijhartig, edelmoedig, optimistisch, idealistisch. Laissez aller, laat ons begaan, de mens is van nature goed, roept hij de utopiërs van alle tijden na. Maar af en toe, helaas, verloochenen de mensen hun mooie natuur, en dan hebben wij anarchisten of wij nobele concurrenten tijdelijk een dictatuur of een monopolie nodig om de zaak even recht te trekken.
(9) Kenneth Burke schreef in Counter-Statement, 1931: ‘... once you postulate human virtues as the foundation of a system, you are a dullard indeed if you can 't make up a thousand schemes for a good society, A society is sound only if it can prosper on its vices, since virtues are by very definition rare and exceptional’.
‘... democracy - a system of government based upon the fear that central authority becomes bad authority - democracy, organized distrust, “protest made easy”, a babble of discordant voices, a colossal getting in one's own way - democracy, now endangered by the apostles of hope who would attack is for its “inefficiency”, whereas inefficiency is the one thing it has in its favor’.
Bernard Crick in In Defense of Politics (1962): ‘Politics should be praised for doing what it can do, but also praised for not attempting what it cannot do. (-) No state has the capacity to ensure that men are happy; but all states have the capacity to ensure that men are unhappy. The attempts to politicize everything is the destruction of politics. When everything is seen as relevant to politics, then politics has in fact become totalitarian. (-) If man has a destiny, politics is obviously incompetent to legislate about it; but it can keep him alive and free to seek it. If artistic activity is an end in itself, then it is the denial of politics to start laying down laws about art. (-) Politics does not need to defend itself against the anarchy and irresponsibility of the artist and the lover; it does not need even claim that it is necessary for everyone to be involved and to support politics. (It can withstand a lot of apathy; indeed when the normally apathetic person suddenly becomes greatly interested in political questions, it is often a sign of danger)’.
| |
| |
(10) Kleurenmystiek kan in kunst goede, in politiek alleen maar slechte diensten bewijzen. De verering van kleuren van de vlag is familie van discriminatie op grond van kleuren van de huid. Een wit uniform is even verwerpelijk als een bruin, een zwart, een groen of een paars.
De kleur wit is voor provo's het symbool van de schone lei, van vrede, van zuivere lucht, van pure bedoelingen. Wie de eigen ziel als blank beschouwt, wit verft, zal gemakkelijk zonder verder nadenken ieder die met hem van mening verschilt, als besmeurd beschouwen, als zondaar. Het is een symboliek die associaties wekt met de absolute zuiverheid die andere geestelijke herbewapenaars over eigen goedheid in vervoering brengt. Maar wit is ook de kleur van het onbenul, van het onbeschreven blad, van atoomsneeuw, van de begrafenis van helden. Als ooit een provo sneuvelt zal hij, zoals het nu gaat, een witte begrafenis krijgen. Geen grap zal dan sterk genoeg zijn om de edele hartstochten te beteugelen.
Liever wit dan rood, liever rood dan blauw, liever blauw dan zwart, maar het liefst, in de politiek, geen van vieren.
(11) Wie het conflict tussen provo's en autoriteiten beschouwt als een conflict tussen oud en jong, ondermijnt de geldigheid van het provo-standpunt. Harold Wilson, in zijn verkiezingscampagne, en Engelse agenten bewijzen dat de adequate reactie op provoceren niet een kwestie is van leeftijd, maar van gezindheid, van gevoel voor grappen, van begrip voor wat onschuldig is en wat gevaarlijk, van zelfvertrouwen. Het is het belang van de Van Hall's, de Samkalden's, de koninginnen om over provo's te praten in termen van jong en oud. Dat doen zij dan ook onophoudelijk. Daarmee proberen zij de provocatie te ontkrachten op een onsportieve manier. Zij praten zichzelf in de positie van de vermanende, teleurgestelde, goedwillende, belangstellende opvoeder, in de stoel van de Meester, die nog eens aan het schoolbestuur zal vragen een paar aardige extra recreatieterreinen aan te leggen om dat leuke spontane rare gedoe van die jeugd van tegenwoordig op te vangen.
Sommige provo's, zoals Duco van Weerlee in zijn boekje, schermen zelf graag met frasen over wij jongeren, de jeugd van vandaag, wij jonge mensen. Dat doet alle opgewekte en bezorgde jeugdleiders het water in de mond lopen. Zij denken: ha jongeren, werk aan de winkel. Het is natuurlijk mooi als de provo op die manier gelegenheid tot zinvolle vrijetijdsbesteding zou bieden aan een leger van hoplieden, dominees, pastoors en sociologen, maar het is toch ook een consequentie van zijn jeugdverheerlijking die hem wel eens moet benauwen.
Het wordt anders als een provo in alle ernst meent, dat in de politiek - of in enige andere tak van sociale bezigheid waar het niet in de eerste plaats aankomt op lichaamskracht - meer recht van spreken toekomt aan jong dan aan oud. Wanneer iemand beweert dat ik mij vergis of verkeerd handel alleen omdat ik 60 ben, zou mij dat even razend maken als wanneer iemand mij buiten spel wil zetten alleen omdat ik 23 ben. Het is net als bij elke andere vorm van discriminatie: wanneer ik als minderwaardig word beschouwd omdat ik een bepaalde leeftijd bezit, uit een bepaald land kom, een bepaalde kleur haar heb, is dat onfatsoenlijk omdat ik veroordeeld word om een kenmerk waar ik niets aan kan veranderen. Standpunten, mentaliteiten, handelingen, redeneringen, geloofsartikelen: daar wil ik aansprakelijk voor zijn, maar wie mijn leeftijd als beslissend argument in mijn nadeel gebruikt, slaat onder de gordel. Mijn leeftijd kan ik corrigeren noch verdedigen, mijn gedrag en opvattingen wel.
(12) Het werk van een politicus in een klein welvarend land in vredestijd is niet spectaculair. Het is dat in een democratie nog minder dan in welk ander bestuursstelsel ook. Het terrein dat de bestuurder bestrijken kan is, anders dan in een totalitaire staat, beperkt, en op dat terrein is de macht sterk verkaveld. Het systeem werkt niet op de verbeeldingskracht van de burger. Zijn eigen macht is klein - zij het ook groter dan in enig ander stelsel, maar als hij niet uit eigen ondervinding kan vergelijken, zegt hem dat weinig - en de macht van zijn gekozen vertegenwoordigers is ook aan allerlei banden gelegd. Een parlementaire democratie biedt weinig kansen aan politieke helden, aan sterke mannen met wie de kiezer zich kan identificeren, die hij naar hartelust kan bewonderen, en die hem het gevoel geven dat belangrijke beslissingen niet genomen worden door een collectie meer of minder grauwe figuren, maar door één uitzonderlijk individu. Het enige type dat een kans maakt ongestraft buiten de oevers van zijn formele macht te treden is dat van de bezadigde vaderfiguur, maar dat is een type waar je op den duur op uitgekeken raakt, vooral als de noodtoestanden ontbreken die het verblijf onder vaders paraplu behaaglijk maken.
| |
| |
Er is geen reden om politici hun grijsheid te verwijten wanneer zij moeten werken in een systeem dat tot grijsheid dwingt. De verveling die veel kiezers ondervinden wanneer zij hun aandacht richten op het politieke bedrijf, is de schuld van het stelsel, niet van de mensen die het in praktijk brengen. Wie het stelsel om allerlei redenen wil handhaven, zal de verveling op de koop toe moeten nemen. Om zijn begeerte naar opwinding te bevredigen zal hij zich bezig moeten houden met iets anders dan politiek: met zijn eigen werk bijvoorbeeld, of met happenings, met kunst, met reisplannen, met sport, met zijn kinderen, met zijn boerderij in Friesland, met wetenschap, met vijand of geliefde, met speelgoed of met God. Die bezigheden zijn geen van alle minderwaardig vergeleken met het beroepswerk van de politicus. Maar zij verschillen er wel van.
Democratie is een kwestie van allerlei evenwichten. Die evenwichten dreigen voortdurend verstoord te worden. Zij kunnen doorslaan naar de oligarchie, naar de tyrannie, naar de anarchie. Een anarchistisch element is nuttig als tegengif tegen de hang naar oligarchie die regeerders aankleeft. Toetsing van machten is even noodzakelijk als scheiding van machten.
De provocerende houding lijkt niet geschikt als bindmiddel voor de oprichting van een afzonderlijke politieke partij. Een provo-injectie in de bestaande politieke partijen - en dan vooral in de Partij van de Arbeid, die tot een andere, minder aan slavernij herinnerende naam geprovoceerd zou moeten worden, maar die voor het overige, bij alle bezwaren, door programma en prestaties gunstig afsteekt tegen de andere partijen - is te verkiezen boven een partij van provocateurs.
Zo'n partij zou moeten werken met een programma van doelstellingen en daardoor zou het ongebonden karakter van de drang tot provoceren verloren gaan.
(13) Het provoceren hoeft zich niet te beperken tot de politiek, en zeker niet alleen tot de politie. De provo is de professionele buitenstaander die zich nieuwsgierig met andermans zaken bemoeit. (Dat gemeenschappelijke kenmerk zal wel de reden zijn dat journalisten en provo's elkaar goed gezind zijn). Of anders gezegd: de provo is de consument die zich niet klakkeloos wil laten voorzetten wat de producenten goeddunkt.
Het is denkbaar dat de provobeweging zich ontwikkelt, niet tot een politieke partij, maar tot een sociaal instituut dat lijkt op een consumentenbond. Die organisatie zou een veel wijder terrein bestrijken dan alleen de controle op fabrikantenprodukten. Zij zou een tienjarenplan kunnen ontwikkelen, om niet te bezwijken onder de veelheid van mogelijkheden.
Het eerste jaar zou het jaar zijn van het provoceren van politie en rechterlijke macht.
In het tweede jaar: het provoceren van de politici.
In het derde jaar: het provoceren van het bedrijfsleven.
In het vierde jaar: het provoceren van het onderwijs.
In het vijfde jaar: het provoceren van de kerken.
In het zesde jaar: het provoceren van het leger.
In het zevende jaar: het provoceren van de kranten.
In het achtste jaar: het provoceren van de kunstenaars.
In het negende jaar: het provoceren van de boeren.
In het tiende jaar: het provoceren van de amusementsbedrijven.
Het is een vooruitzicht om alle zelfbeheersing bij te verliezen. En ook een reden om de politici te bewonderen, die gewoon saai blijven doorpraten, die zich laten uitmaken voor alles wat lelijk is, en die toch, als zij wilden, met zo'n grootscheeps zuiverend testprogramma de verbeelding van miljoenen zouden kunnen prikkelen. Het zou een plan zijn waaronder de democratie helaas zou bezwijken. Maar dat is dan ook het enige bezwaar.
En als de provo's zich niet zouden organiseren? Als de provocerende houding zich anoniem verspreidde, zonder verzamelnaam, zonder witte vlag, zonder verering van al wat jong is, zonder clublied, zonder geloof in een perfecte samenleving, zonder stenen, zonder Gidsen? Ja, dan.
(14) De reden om het politieke systeem hier intact te houden is dat iedereen er bovengronds in past, zij het soms met pijn: bezitters en dominees, communisten en fascisten, liberalen en socialisten, anarchisten en kapitalisten, provo's en Tresleden, kantonrechters en ordeverstoorders, Het Parool en De Telegraaf. Wie uit naam van wat voor orde ook, de wanorde inbegrepen, een tegenstander afdoende de mond wil snoeren, is even ondemocratisch als wie uit naam van de relativerende democratie iedere uiting van absolutistisch geloof wil bestraffen.
|
|