alleen reeds maken dit boek bijna tot een unicum in de Nederlandse politieke memoire-literatuur, die niet alleen zwak is naar getal, maar bovendien sterk-verhullend en formalistisch-gesloten van karakter. De Kadt mag zelden met succes de politiek voor de literatuur hebben verlaten, hij heeft in dit boek met vrucht de afwezigheid van inhibities in het literaire vlak overgebracht naar het politieke.
Wat leert dit boek van De Kadt voorts over De Kadt? Ik noem enkele dingen die mij troffen. In de eerste plaats zijn zelfkritiek, die niets wegheeft van zelfbeklag of exhibitionisme, doch voortkomt uit moeizaam doch onmiskenbaar verworven zelfkennis. Voorts het intellectuele vormingsproces dat De Kadt doormaakte. Schumpeter heeft eens gezegd dat hij liever Marxisten als leerlingen had, dan hen die nooit een systeem hadden doordacht en daarom eigenlijk slecht bleven denken. Men kan de waarheid hiervan bij het lezen van De Kadt's boek met enige jaloezie navoelen. Hij was, aan het einde van zijn communistentijd, nog pas 29 jaar oud. Hij had toen reeds een uitgebreide politieke ervaring in binnenen buitenland achter de rug, hij kende politici van allerlei snit, en had een zodanig stuk cultuur geabsorbeerd dat hij moest snakken naar de gelegenheid deze wat rustiger op zich te laten inwerken. Zo had hij zich een vorming verworven, verre superieur aan die van de afgestudeerde ‘intellectueel’, die kennis zoekt via door anderen gebaande paden zonder zelf te vorsen, te denken, te rijpen. Al uit die tijd moet die indrukwekkende eruditie stammen, die bijna doldraaiende intellectualiteit, die in wezen het product lijkt te zijn van een voortdurend zoeken naar waarheid, vaak als absolutum voor korte tijd geponeerd, om direct daarna weer kritisch te worden verworpen. Men begrijpt waarom De Kadt mede door deze gespannen drang tot inzicht en kennis - dit onzeker zijn over de vraag of er zekerheden zijn - als politiek leider uiteindelijk niet effectief kon zijn, en als essayist de naam moest krijgen van instabiel en onberekenbaar. Men leert uit dit boek ook iets van de paradox, waarom de anti-sectariër De Kadt zo lang nog in secten werken bleef, dat wil zeggen een haak trachtte te slaan niet met de Nederlandse doch met de internationale
politiek, via groeperingen die in Nederland niets, doch in de wereld nog iets leken te betekenen. En men gevoelt tegelijk iets van de tragiek van de man, die zich in Nederland opgesloten voelde maar daardoor zelfs in Nederland geisoleerd, afgesloten bleef staan. Maar waaraan wij tevens dat niets ontziende oordelen danken, dat zo vaak irriteert en onaf lijkt, maar altijd boeit, en dat De Kadt ondanks zijn onverdraagzaamheid toch de voorkeurstemmen deed verwerven van mijn eigen, hoogst individualistische, maar ook traditioneel-pacifistische ouders.
De Kadt zinspeelt op de mogelijkheid, dat hij door zal gaan met memoires schrijven, maar uit tegelijk de vrees dat er misschien geen publiek voor zal zijn. Laat ons hopen, dat hij juist nu ongelijk krijgt. Hij schrijft ook over zijn verlangen nog eenmaal een groot boek te schrijven over het wezen van de politiek. Met zijn belezen intelligentie, met zijn naar het lijkt bijna physiek door de politiek getroffen zijn, kan dat een groot boek worden. Maar zal het niet altijd tevens zijn een zelfportret van Jacques de Kadt, zich metend met, maar ook falend tegenover anderen, wier kaliber hij te gering, wier invloed hij onbegrijpelijk en onverteerbaar moet achten?