W.D. Kuik
Iets als de charge van de lichte brigade of de kurassiers van Rezonville voor mijn overgrootvader, 26, 27, 28 november 1812
Het is niet meer dan nutteloze lont
waarvan de aangeblazen gloed,
de kou verdrijven moet van het kanon,
dat vastgelopen in de sneeuw, genageld werd.
Kindsmankpoot de jeneveropa
met zijn versleten sjako, sabelpreken,
was in het proeflokaal, tussen koetsiers
nog steeds de uitgevroren franse held.
De mist verbergt wel 20.000 ruiters,
Het is het hand verminken, doden, dat nog geldt.
Een admiraal dobbert in de sneeuw.
Hij staarde afgewend over de rivier,
vergeten Gorkum en zijn wallen.
Een kleine schorre man, te pafferig
om hard te lopen, eist zijn deel.
Het onverwacht kanonschot,
het kon de twee niet ver meer dragen,
geeft vleugels aan een al te zware tocht
De volgiteur dringt in de open pens, de darmen,
en stikt en volgt, zoals het past, zijn metgezel,
want mest en lillend paardevlees
kan slechts de krachtigen verwarmen.
Over de koude spreekt men niet.
De pontonniers zij vallen uit het lijden.
In Koningsbergen krijgt Eblé,
als 80 doodgevroren kloten,
hij sloeg de brug naar het verleden,
hij droeg de vracht aan half bevroren vlees,
Hij sterft, de oude generaal, de held, na zeven sloten
In paardendeken, vrouwenmantel uitgedost,
tot Moskou liggen de ontkleden,
Een slee bracht slechts het puin
van een verlaten republiek in Wilna aan.
bereisde Roel met etterbeen,
|
|